Tweede Kamer Brochure_Bezoekersinformatie_2009_23

January 21, 2018 | Author: Anonymous | Category: N/A
Share Embed


Short Description

Download Tweede Kamer Brochure_Bezoekersinformatie_2009_23...

Description

Het Binnenhof

De Tweede Kamer der Staten-Generaal

De geschiedenis en de gebouwen Dienst Communicatie 2009

0

1

Het begin

blz. 4

De vroege geschiedenis

Het Binnenhof _

blz. 7

Het Torentje De Maurits- of Grenadierspoort De tennisbaan Binnenhof 19 De Binnenpoort

blz. 7 blz. 7 blz. 8 blz. 8 blz. 8

Langs de Hofvijver

blz. 9

Het ministerie van Algemene Zaken De Eerste Kamer De Mauritstoren De Stadhouderspoort Binnenhof 1 De fontein De pomp De Hofpoort 't Goutsmits Keurhuys

blz. 9 blz. 9 blz. 9 blz. 10 blz. 10 blz. 10 blz. 11 blz. 11 blz. 11

Tussen Staten-Generaal en Bataafsche Republiek

blz. 12

De Staten-Generaal en de Stadhouders De Bataafse republiek De Franse periode Het Parlement in het Konink rijk der Nederlanden Prinsjesdag

blz. 14 blz. 15 blz. 16 blz. 17 blz. 27

Van oud naar nieuw

blz. 29

Binnenhof 1A De Erelijst van de gevallenen De Oude Zaal De Rooksalon De Stadhouderskamer De Koffiekamer De Koningsgalerij Binnenhof 2 De Kortenhorstvleugel

blz. 29 blz. 31 blz. 32 blz. 33 blz. 34 blz. 35 blz. 36 blz. 37 blz. 37

De Nieuwbouw

blz. 38

De Statenpassage Het Monument

blz. 39 blz. 40

2

Nederland aan de zee De pen De Schepelhal

blz. 41 blz. 42 blz. 42

Het ministerie van Koloniën

blz. 43

De Regentenkamer Walter Nikkels

blz. 43 blz. 44

Het ministerie van Justitie

blz. 45

De Handelingenkamer Het Hotel De perstoren

blz. 46 blz. 47 blz. 47

De Plenaire Zaal

blz. 48

De DVR De Kamerbewaarder en bode

blz. 50 blz. 51

Plein 23________________________________________________ blz. 53__ De Enquêtezaal Het Depotgebouw Het Dienstgebouw

blz. 55 blz. 56 blz. 57

3

Het begin________________________________________________________

De vroege geschiedenis. In de eerste helft van de dertiende eeuw hielden de Graaf van Holland, Floris IV, en zijn vrouw, Machteld van Brabant, hof in ‘s-Gravenzande en Leiden. Het bosrijke gebied tussen deze plaatsen was het jachtgebied van de grafelijke familie. Net achter de duinrand lag een meertje. De bronnen die het water leverden, lagen ten zuiden en noorden verscholen in de duinen. Het meertje (de latere Hofvijver) vormde samen met het verhoogde duinplateau de ideale locatie voor het bouwen van een jachthuis. In een oorkonde van 16 november 1229 wordt de overdracht vermeld, door Dirc van Wassenaer, van de rechten op de hof van Meilendis aan graaf Floris IV. Onder de Ridderzaal zijn resten gevonden van een bebouwing van vóór 1229. Deze funderingen vormden waarschijnlijk de basis van het eerste jachthuis waar Floris de aanzet toe heeft gegeven. Het kasteeltje werd gebouwd tussen 1230 en 1234. Als begrenzing werden rond het landgoed aarden wallen aangelegd. In het stratenplan rondom het Binnenhof zijn deze wallen in de benamingen nog te herkennen, Fluwelen Burgwal, Gedempte Burgwal, Lutherse Burgwal.

4

Naast zijn rol op het politieke toneel van West-Europa was Floris ook een succesvol toernooi ridder. Het deelnemen aan toernooien behoorde tot een van de belangrijkste sociale contacten voor de adel in deze periode van de geschiedenis. Dit soort evenementen waren echter niet geheel zonder risico en in 1234 vond Floris de dood bij een toernooi in het Noord-Franse Corbie. Wat Floris IV begon, werd voortgezet door zijn zoon graaf Willem II (1227-1256). Nadat Willem II op 1 november 1248 in Aken tot Rooms-koning was gekroond, wat inhield dat hij keizer werd van het Duitse Rijk, verplaatste hij in het jaar 1249 het hof van ‘s-Gravenzande naar Die Haghe. Zijn bijdrage aan de verdere ontwikkeling van het jachtslot is de bouw van de vierkante Haagtoren en de huidige Rolzaal als middelpunt van het grafelijke onderkomen. In de Haagtoren waren de eerste Grafelijke Kapel en het slaapvertrek van Willem ondergebracht. De later toegevoegde vertrekken, o.a. de tegenwoordige “ De Lairesse”zaal, waren gebouwd als woonruimte ten behoeve van de echtgenote van de graaf van Holland. De jonge graaf had het echter te druk met andere zaken om zich te veel met de bouw van het jachthuis te bemoeien. Willem vond zijn einde op 28 januari 1256 in de slag bij Hoogwoud toen hij in een hinderlaag liep van de West-Friezen en vervolgens door het ijs zakte. De op 24 juni 1254 te Leiden geboren zoon van Rooms-Koning Willem II, Floris V is als bouwheer bepalend geweest voor de uitbreiding van het grafelijke jachtslot. Floris V is o.a. verantwoordelijk voor de bouw in 1280 van de Grote- of Ridderzaal en de grafelijke kapel. De politiek van Floris stond grotendeels in het teken van het vergroten van zijn macht en van zijn dynastieke ambities. De Grote Zaal stond symbool voor de rol van “de zoon van de Rooms Koning” op het politiek schaakbord van Europa. Voor de stijl van het gebouw heeft Floris zich laten leiden door de architectuur in Vlaanderen en Engeland. In de noordelijke Nederlanden werd relatief weinig in steen gebouwd. De bouwers zijn specialisten geweest en moeten waarschijnlijk gezocht worden onder Cisterciënzer monniken. Floris heeft ook de hofkapel van de Haagtoren verplaatst naar een parallel aan de Hofvijver gebouwd kerkje. Deze grafelijke kapel is midden negentiende eeuw gesloopt ten behoeve van de Eerste Kamer. Floris werd op 27 juni 1296 nabij het Muiderslot door “de edelen” vermoord en opgevolgd door zijn (minderjarige) zoon Jan I. In 1299 overleed Jan I, de laatste graaf van het Hollandse Huis, en gingen de titel en bezittingen over op Jan van Henegouwen. Het Binnenhof ging onder het Huis van Henegouwen meer en meer als woonomgeving dienen.

5

Met de komst van Willem V (1349-1389) ging in 1351 het Henegouwse Huis en kwam het Beierse Huis. Deze toestand met steeds wisselende landsheren duurde tot 1433, wat tot gevolg had dat de band tussen graaf en graafschap steeds losser werd. De Bourgondische (o.a. Filips de Goede) en Habsburgse (o.a. Karel V) opvolgers beschouwden Die Haghe min of meer als tussenstop op de reizen door hun machtsgebied. De Grote Zaal werd in deze periode gebruikt voor bijeenkomsten, zoals die van de ridders van de orde van het Gulden Vlies. Ook werd er recht gesproken. Vanaf de zestiende eeuw raakte de Ridderzaal verder in verval. De zaal verdween met de jaren langzaam maar zeker achter een wildgroei van aanbouwsels. Het gebouw deed onder meer dienst als verkoophal en loterijzaal. Tijdens de Franse overheersing in het begin van de negentiende eeuw, deed de Ridderzaal dienst als exercitielokaal van Franse militairen. In diezelfde periode werd de Oude Zaal op 1A onder andere gebruikt als eetzaal en militair hospitaal. In de vertrekken van de huidige Eerste Kamer werden Franse officieren opgeleid. De Hofvijver werd door de lagere rangen gebruikt als "buitenbad". Een restauratieproject onder leiding van de architect Cuypers begon in 1897 en duurde tot 1904. Op 20 september van dat jaar opende Hare Majesteit Koningin Wilhelmina voor het eerst in de Ridderzaal, tijdens de Verenigde Zitting der Staten-Generaal, het parlementaire jaar. Vóór die tijd werd de troonrede voorgelezen in de vergaderzaal van de Tweede Kamer op Binnenhof 1A. De troon stond opgesteld in de zaal achter de ministerstafel, tegenover het verhoog waarop de Voorzitter zat. De troon bevindt zicht momenteel op de overloop van de tweede etage ingang 1A.

6

Het Binnenhof Het Torentje. De bebouwing rondom de Ridderzaal is in de loop der eeuwen voortdurend aangepast. Een markant punt, rechts van de Grenadierspoort, aan de kant van het Mauritshuis is het "Torentje". Begonnen in rond 1354 als grafelijk zomerhuisje, deed het vervolgens in de zestiende eeuw dienst als herberg. Waarna in de zeventiende eeuw de Raad van State en vervolgens in de achttiende eeuw, onder de Franse overheersing, de secretarisgeneraal van Inwendige Politie (een voorloper van Rijkswaterstaat) er kantoor hield. In de twintigste eeuw is het Torentje het kantoor van de ministerpresident geworden.

De Maurits- of Grenadierspoort. Deze poort geeft toegang tot het Binnenhof aan de kant van het Mauritshuis en dateert van omstreeks 1633. De kleine poorten aan weerszijden van de hoofdpoort verkeren nog in hun oorspronkelijke staat. Aan beide zijden boven de grote poort is het wapen van Holland te zien, aan de kant van het Mauritshuis uitgebreid met twee ondersteunende leeuwen. De poort kon worden afgesloten door een ophaalbrug, waarvan de katrollen nog zichtbaar zijn onder de grote leeuwen.

7

De Tennisbaan. Eenmaal de Grenadierspoort onderdoor vindt u links, achter het oudste gedeelte van de Ridderzaal, een lindeboom met aan de voet een granieten plaat, aangeboden door de Oranje Tennis Club, met de tekst:

“Op deze plek bevond zich tussen circa 1500 en 1654 ‘s lands eerste tennisbaan. “De Caetsbaan van de Prinsen van Oranje” Zowel prins Willem II als zijn zoon koning-stadhouder Willem III was een enthousiaste tennisspeler.

Binnenhof 19. Aan de linkerzijde tegenover het oudste gedeelte van de Ridderzaal bevond zich een complex van, min of meer, verwaarloosde pandjes. Deze bebouwing was ontstaan vanaf de middeleeuwen tot en met de achttiende eeuw. Aan deze bouwvallige situatie kwam een einde toen in de jaren 1912-1913 een door architect Knuttel ontworpen kantoor werd gerealiseerd. De stijl van deze "nieuwbouw" sluit aan bij de overige gebouwen.Vanaf het begin van het Koninkrijk der Nederlanden in 1814 tot aan het eind van de zeventiger jaren in de vorige eeuw, was het ministerie van Binnenlandse Zaken aan deze kant van het Binnenhof gehuisvest.

De Binnenpoort. De Binnenpoort stamt uit dezelfde tijd als de Mauritspoort. Deze poort staat ingeklemd tussen de Ridderzaal en het gebouw van het ministerie van Algemene Zaken. Ook deze poort wordt aan beide zijden bekroond met het wapen van Holland. De onderdelen van natuursteen zijn in 1990 geel geschilderd.

8

Langs de Hofvijver Het ministerie van Algemene Zaken Het ministerie van Algemene Zaken bevindt zich aan de Hofvijver tussen de Grenadierspoort en de Stadhouderspoort. In de zestiende eeuw hadden de Graven van Beieren hun privévertrekken rond de grafelijke kapel tussen de Middenpoort en de Stadhouderspoort. De Staten-Generaal vergaderden hier van het einde van de zestiende eeuw tot aan het einde van de achttiende eeuw. Deze vergaderingen vonden vanaf 1697 in de Trêveszaal plaats. De Trèveszaal wordt nu, als onderdeel van het ministerie van Algemene Zaken, gebruikt als vergaderzaal van het kabinet.

De Eerste Kamer. De Eerste Kamer der Staten-Generaal vergadert sinds 1849 in de voormalige zaal van de Staten van Holland en West-Friesland. Deze vergaderzaal is gelegen in het gedeelte tussen de Mauritstoren en de plek waar eens de Hofkapel stond. Gebouwd rond 1666 en gerestaureerd in de jaren 1994-1995 heeft deze zaal, onder de Franse overheersing begin negentiende eeuw, ook nog als keuringszaal voor rekruten gediend.

De Mauritstoren of het Stadhouderlijk kwartier. Deze toren op de hoek van het Binnenhofcomplex (met zicht op het Buitenhof) is door de Staten van Holland gebouwd op verzoek van stadhouder prins Maurits. Prins Maurits, zoon en opvolger van de in Delft vermoorde Willem van Oranje, nam in 1600 zijn intrek in dit stadhouderlijke kwartier. Hij had er zijn privé-vertrekken, waaronder een bibliotheek en een wapenkamer. De Mauritstoren is nu in gebruik bij de Eerste Kamer en herbergt onder andere de ministerskamer, waar leden van het kabinet kunnen werken voordat zij bij de vergadering van de Eerste Kamer aanwezig moeten zijn.

9

De Stadhouderspoort. De poort van het Binnenhof naar het Buitenhof is de oudste doorgang van het complex. Het uit de vijftiende eeuw stammende poortgebouw werd in 1618 gesloopt bij de uitbreiding van het stadhouderlijke kwartier. De nieuwe poort werd opgeleverd in 1621. Alleen de stadhouder had het recht om te paard of per koets door deze poort te rijden. De kleine poortjes aan weerzijden dateren respectievelijk uit 1880 en 1899.

Binnenhof 1. Dit gedeelte sluit aan op de Mauritstoren, met de bouw werd in 1621 begonnen. Speciaal voor koning-stadhouder Willem III volgde er in 1678 een uitbreiding van de stadhouderlijke vertrekken. Sinds 1815 vergadert de Raad van State in dit gedeelte van het stadhouderlijke kwartier.

De fontein. Is ontworpen door de architect Cuypers in neogotische stijl en dateert van 1885. De fontein wordt bekroond met het vergulde beeld van Willem II, graaf van Holland en Rooms-Koning. De tekst rondom het hardstenen bassin luidt:

Ter nagedachtenis van Willem II - Roomsch Koning - Graaf van HollandBegunstiger der Stedelijke Vrijheden - Beschermer der Kunst - Stichter der Kasteelen in 's-Gravenhage en Haarlem Geb. MAAXXVII - † MAALVI

10

De Pomp. Aan de rechterkant van de Hofpoort staat een uit de tweede helft van de achttiende eeuw daterende hoge natuurstenen pomp. Aan weerszijden van de pomp, onder de versiering van de bovenste lijst, steekt een vissenbek uit. De pompzwengel is bevestigd in de vissenbek aan de voorzijde van de pomp.

De Hofpoort. De verbinding tussen de Hofplaats en het Binnenhof wordt gevormd door de Hofpoort. Deze poort, gebouwd eind achttiende eeuw, is de jongste van de Binnenhofpoorten. Prenten uit de 15de eeuw laten een eenvoudig poortgebouw zien met een loopbrug over de slotgracht die toen rond het Binnenhof liep. De uitvoering in eenvoudige baksteen geeft deze poort minder “grandeur” dan de overige poorten.

‘T Goutsmits Keurhuys. Binnenhof 5/6. Dit pandje dateert uit het midden van de zeventiende eeuw en is het enig overgebleven gildehuis in Den Haag. De voorgevel is al wat rest. Van het interieur is helaas niets bewaard gebleven. De Tweede Kamer heeft de achterliggende verdiepingen in gebruik als kantoorruimte. .

11

Tussen Staten-Generaal en Bataafse Republiek De Staten-Generaal. Op 9 januari 1464 kwamen vertegenwoordigers van de belangrijkste gewesten en steden in de noordelijke en zuidelijke Nederlanden voor het eerst bij elkaar. Deze door Filips de Goede georganiseerde bijeenkomst van de “zogenoemde” Staten-Generaal vond plaats in het stadhuis van Brugge. De afgevaardigden van de gebieden waar Filips de scepter zwaaide, kwamen op bevel van de hertog naar Brugge en keerden na gedane zaken huiswaarts. De tweede bijeenkomst vond plaats in Brussel en gaf al voorzichtig aan in welke richting de Staten-Generaal zich zou gaan ontwikkelen. Er groeide een pril begin van centraal politiek voeren. Tijdens deze vergadering regelden de Staten, op verzoek van Filips, de opvolging door zijn zoon Karel de Stoute. Ook stelden de Staten geld ter beschikking voor een veldtocht tegen de Franse koning. Met de opvolging van Filips door zijn zoon Karel de Stoute kwam deze centralisatie sterker in beeld door het instellen van centrale regeringsorganen, zoals het parlement van Mechelen, met daarnaast het hoogste rechtscollege en een algemene rekenkamer. Na de dood van Karel op 5 januari 1477 kwam de macht in handen van zijn twintigjarige, ongehuwde, dochter Maria (de Rijke). De toegenomen zelfstandigheid van de Staten-Generaal bleek tijdens de vergadering van de Staten rond 26 januari 1477. Daar lukte het de samengekomen gewesten om de centrale regeringsorganen af te schaffen en daarmee de macht van de hertog(in) te beperken. Verder kreeg men het recht van vergaderen zonder voorafgaande toestemming van de hertog(in) en werd afgesproken dat de Staten toestemming moesten verlenen voor: • •

het voeren van oorlo g het sluiten van vrede

Deze ingrijpende veranderingen werden door Maria verleend en op 13 maart 1477 vastgelegd in een Groot-Privilege. De eerste vergadering onder deze nieuwe situatie werd gehouden op 25 april 1477 te Leuven. De jaren die volgden geven een moeizame relatie weer tussen de Staten-Generaal en de Landsheer/-vrouwe. In 1506 kreeg Keizer Karel V de soevereiniteit over de Nederlanden en begon de Habsburgse periode. Bij de abdicatie van Karel V in 1555 vielen de noordelijke en zuidelijke Nederlanden toe aan zijn zoon Filips II. Tijdens zijn regering begon rond 1568 de onafhankelijkheidsstrijd van de noordelijke provincies. Een strijd die een periode van tachtig jaar zou omvatten. De noordelijke provinciën - Friesland, Gelderland, Groningen, Holland, Overijssel, Utrecht en Zeeland - vormden in 1579 de Unie van Utrecht. In 1579 en 1580 sloten Drenthe, Vlaanderen en de Brabantse steden Antwerpen, Breda en de Lier zich aan bij de Unie van Utrecht. De Unie van Utrecht werd hierdoor een vrijwel aaneengesloten gebied.

12

De afgevaardigden van de Verenigde Provinciën namen op 26 juli 1581 in de Ridderzaal het besluit om koning Filips II te ontheffen van zijn Koninklijke macht over de Nederlanden. Dit voor de toekomst van de Lage Landen zo bepalende besluit gebeurde door het opstellen van de Acte van Verlatinghe. Een belangrijk argument voor het aannemen van dit plakkaat was: “Een vorst wordt door God aangesteld om de onderdanen te beschermen, zoals een herder zijn schapen’, maar dat de onderdanen niet door God geschapen zijn om een vorst als slaven te dienen” De onafhankelijkheid van de republiek werd overigens pas formeel erkend door de andere Europese mogendheden bij het tekenen van de vrede van Munster in 1648. De vertegenwoordigers van de gewesten kwamen als de Staten-Generaal voor het eerst in het jaar 1588 te 's-Gravenhage bijeen. De keuze van 's-Gravenhage als vergaderplaats hangt mede samen met het feit dat het gewest Holland, als rijkste gewest, de meeste invloed had. Deze bijeenkomsten vonden plaats in de Trèveszaal. De naam Staten-Generaal is meer dan vijf eeuwen ongewijzigd gebleven, maar het karakter en functioneren van nú is niet meer te vergelijken met de eerste vergaderingen van toen. Het aantal leden was wisselend, omdat de gewesten geen vast aantal "parlementariërs" afvaardigden. De Statenleden handelden naar de instructies van hun thuisgewesten. Omdat er geen werkelijk uitvoerende macht (kabinet) bestond, had de vergadering meer macht dan het parlement van vandaag. Alle beslissingen moesten door de voltallige vergadering worden genomen. De Staten-Generaal stelden gezanten aan en onderhielden contacten met buitenlandse mogendheden. Een van de leidende figuren binnen de Staten-Generaal was de raadpensionaris van Holland . Hij leidde de afvaardiging van de Staten van Holland en Zeeland en werd voor vijf jaar benoemd. De raadpensionaris was behalve rechtskundige en hoogste ambtenaar van deze Staten ook de hoogste bestuurder binnen de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën. Rangen en standen bepaalden de hiërarchie. Holland was de eerste onder de gewesten en de stad Dordrecht was de eerste onder de steden in Holland. Dordrecht had hierdoor het recht de raadpensionaris te “leveren”. Alleen als de meerderheid voor de voordracht van Dordrecht uitbleef of als werd afgezien van dit recht, kon er een andere kandidaat worden gekozen.

13

De vergadering had geen vaste Voorzitter, maar elke provincie leverde bij toerbeurt de Voorzitter. De griffier van de Staten-Generaal was doorgaans langere tijd in functie en had veel invloed op de gang van zaken binnen de vergadering. Waren de vergaderingen in de eerste jaren nog op onregelmatige tijdstippen, vanaf 1593 kregen zij een permanent karakter.

De Staten-Generaal en de Stadhouders. De prins van Oranje werd door de republiek benoemd als beve lhebber van leger en vloot, maar had geen erfelijke rechten. De afzonderlijke Staten benoemden de prins van Oranje tot stadhouder van de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën. Het is in de geschiedenis van de republiek twee keer voorgekomen dat de Staten géén stadhouder benoemden. De eerste keer was na het overlijden van, de bij de gewesten niet zo populaire, stadhouder Willem II. Dit stadhouderloze tijdperk duurde van 1650 tot 1672. Een periode waarin Johan de Witt (uit Dordrecht) als raadpensionaris de touwtjes stevig in handen had. De rampzalige toestand van de republiek, zowel economisch als militair, leidde uiteindelijk in juli 1672 tot het lynchen van Johan de Witt en zijn broer Cornelis (burgemeester van Dordrecht) én tot de benoeming van de zoon van Willem II tot stadhouder Willem III. Door zijn huwelijk met Mary Stuart, de dochter van de Engelse koning James II, werd de stadhouder in 1688 door Engelse protestanten benaderd om zijn (katholieke) schoonvader te verdrijven. Als koning-stadhouder Willem III regeerde hij tot zijn dood in 1702 over het Britse Rijk én de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën. Na het overlijden van de kinderloze Willem III zou de stadhouderstitel over moeten gaan naar de Friese tak van de Nassaus. De gewesten stonden in meerderheid niet achter de benoeming van de 15 jarige erfstadhouder Johan Willem Friso, waarmee dus het tweede stadhouderloze tijdperk werd ingeluid. Als gevolg van deze beslissing werd de republiek geregeerd door regentenfamilies. Deze regenten, rijke kooplieden, speelden elkaar goed betaalde functies toe. Door de benoeming op 28 april 1747 van de Friese stadhouder Karel Hendrik Friso tot stadhouder Willem IV kwam er na vijfenveertig jaar een einde aan dit tweede stadhouderlo ze tijdperk. In de jaren tachtig van de achttiende eeuw veranderde het politieke klimaat in de republiek. Er ontstond een tegenstelling tussen de Oranjegezinden en de zogenaamde Patriotten. De Patriotten zochten en vonden steun in het revolutionaire Frankrijk. Zo kon het voorkomen dat het gewest Holland “Patriots” was en Den Haag “Oranjegezind”. Aan deze tweedeling kwam een eind door het vertrek, op 18 januari 1795, van de laatste stadhouder Willem V en zijn familie naar Engeland.

14

De Bataafse republiek. Door de vlucht van Willem kwam de oude republiek in een vacuüm terecht. De patriotten roken hun kans en met steun van de inmiddels vanuit het zuiden opgerukte Fransen trokken zij de macht naar zich toe. Onder deze Franse invloed werd het stadhouderschap afgeschaft en de Bataafse Republiek opgericht. In de Bataafse Republiek werd voor het eerst een volksvertegenwoordiging op basis van "beperkte" vrije verkiezingen samengesteld. De Nationale Vergadering kwam, in tegenstelling tot de oude Staten-Generaal, niet bijeen rond en in de Trèveszaal, maar in de voormalige balzaal van het stadhouderlijke paleis op Binnenhof 1A. Op 1 maart 1796 vond de eerste vergadering plaats met als belangrijkste opdracht het opstellen van een grondwet. Het uitgangspunt was dat het Bataafse volk één en ondeelbaar was. Al gauw bleek die eenheid moeilijk te realiseren en viel de vergadering uiteen in drie verschillende groeperingen:

• • •

De Unitarissen of Radicalen streefden naar een eenheidsstaat naar het voorbeeld van de Franse revolutionaire denkbeelden. De Federalisten maakten zich sterk voor een provinciale zelfstandigheid naar het idee van de nog jonge Verenigde Staten van Amerika. De Moderaten namen een tussenpositie in en waren wel voor eenheid, maar zagen niets in een verruiming van de democratis che beginselen en zelfstandigheid binnen de provincies.

Het resultaat van al deze tegenstellingen was uiteindelijk een “Plan van Constitutie” dat echter door een meerderheid werd verworpen. Op 22 januari 1798 pleegden de radicalen onder aanvoering van Herman Willem Daendels een staatsgreep. De Nationale Vergadering werd bijeen geroepen. Van de aanwezige leden werden er 22 opgesloten en 11 naar huis gestuurd. De overgebleven leden riepen zich uit tot Constituerende Vergadering, hieven de provinciale soevereiniteit op en benoemden een “Uitvoerend Bewind”, bestaande uit 5 leden onder leiding van Pieter de Vreede. Dit college vestigde zich in het leegstaande Logement van de stad Amsterdam aan het Plein 23, waarmee deze locatie de regeringszetel van de Bataafse Republiek werd.

15

Het belangrijkste doel van de “gereorganiseerde” vergadering van 22 januari was de aanvaarding op 17 maart 1798 van een grondwet. Het Uitvoerend Bewind blonk uit door incompetent bestuur en de daaruit voortvloeiende chaos was reden voor Daendels om opnieuw in te grijpen. Dinsdag 12 juni 1798 trok Daendels met een aantal Hollandse Grenadiers richting Plein 23 en arresteerde de leden van het Uitvoerend Bewind. Vervolgens ging het richting Binnenhof waar de beide Kamers van de Nationale Vergadering werden ontbonden en enkele arrestaties verricht. De volgende stap was het houden van verkiezingen voor een Vertegenwoordigend Lichaam met als resultaat een samenstelling met een conservatieve meerderheid.

De Franse periode. De toestand in de Republiek werd onder een groter wordende Franse invloed steeds rampzaliger. Het hoofd van de Bataafse Republiek, de raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck, werd op 4 juni 1806 door de Franse keizer Napoleon Bonaparte uit zijn ambt gezet. Op 5 juni 1806 werd de broer van Napoleon Bonaparte als koning Lodewijk Napoleon tot het nieuwe staatshoofd van het Koninkrijk Holland (1806 – 1810) geproclameerd. Na het vertrek van Lodewijk Napoleon in 1810 werden de Lage Landen ingelijfd bij Frankrijk en bestuurd door Franse ambtenaren onder een Franse wetgeving. De ondergang van het Franse Keizerrijk werd in 1812 ingezet door de veldtocht van het Franse leger onder leiding van Bonaparte naar Rusland. Verzwakt door logistieke moeilijkheden, de barre winteromstandigheden en het verzet van de bevolking moest Napoleon zijn legermacht terugtrekken. De mogendheden, Groot-Brittannië, Oostenrijk, Pruisen, Spanje en Rusland, roken kansen om Napoleon te verslaan. De finale klap voor Bonaparte kwam met de slag bij Leipzig in 1813. Waarna de Franse Keizer verbannen werd naar Elba. Verbannen betekende nog niet helemaal uitgerangeerd. Begin 1815 keerde Napoleon terug van zijn verbanningsoord en begon een glorieuze opmars naar Parijs. In korte tijd had hij een grote legermacht bij elkaar gebracht en ging de confrontatie aan met de geallieerden. Deze confrontatie vond zijn climax in de slag bij Waterloo waar op 18 juni 1815 Napoleon definitief werd verslagen. Na zijn overgave besloten de overwinnaars deze keer geen risico op terugkeer te nemen. Ze zetten de oud-keizer gevangen op het eilandje Sint Helena waar hij uiteindelijk op 5 mei 1821 bezweek aan maagkanker.

16

Het Parlement in het Koninkrijk der Nederlanden De eerste jaren. Naarmate de Franse bezetting voortduurde, werd de roep om de terugkeer van de Oranjes steeds sterker. Op 30 november 1813 kwam de oudste zoon van de voormalige stadhouder bij Scheveningen aan land. Enkele dagen later werd de prins van Oranje tot Soeverein Vorst Willem I uitgeroepen. Hij begon zijn regering over het oude grondgebied van de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën. Willem wilde zijn ambt uitoefenen als constitutioneel vorst met een grondwet als basis. De (eerste) grondwet van 1814 werd besproken en goedgekeurd door vertegenwoordigers va n “het volk” (lees de notabelen) tijdens een bijeenkomst in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Het belangrijkste adviserend orgaan werd de Raad van State. De uitvoerende macht kwam bij de vorst te liggen. De wetgevende macht bestond uit één Kamer die deels door de Koning werd benoemd en deels werd gekozen door de Provinciale Staten. In maart 1814 werd de Oude Zaal op Binnenhof 1A weer in gebruik genomen. Het budgetrecht was een van de belangrijkste rechten, waar overigens weinig van terecht kwam. De uitgaven werden gesplitst in “gewone”en “buitengewone”uitgaven. De “gewone” uitgaven werden voor 10 jaar goedgekeurd en de “buitengewone“ voor altijd. Een nogal naïeve kijk op de economische ontwikkeling binnen het koninkrijk en de rest van de wereld. De vergaderingen van de Kamer waren geheim, wat niet bevorderlijk was voor een grote herkenbaarheid of invloed. Het Koninkrijk der Nederlanden is uiteindelijk het resultaat van het verdrag van Chaumont. De bondgenoten besloten op 9 maart 1814, bij een totale nederlaag van Bonaparte, de Noordelijke zeven provinciën en de Oostenrijkse provincies (het huidige België) samen te voegen tot het Koninkrijk der Nederlanden. Doel van deze combinatie was een tegenwicht te vormen ten opzichte van de Frans - Duitse as. Deze overeenkomst werd door het Congres van Wenen in 1815 bevestigd, waarmee het koninkrijk realiteit werd. De uitbreiding van het koninkrijk maakte een vernieuwde grondwet noodzakelijk. In de nieuwe grondwet van 1815 werd een twee-kamerstelsel vastgelegd. De vergaderingen waren niet langer geheim. Het kiesrecht bleef ongewijzigd. Waardoor de Tweede Kamer niet rechtstreeks, maar door de Provinciale Staten werd gekozen. Bij deze verkiezingen waren er regels waar kiezers en gekozenen aan moesten voldoen om te kunnen kiezen en om gekozen te worden. De leden van de Eerste Kamer werden aangewezen door de koning en behoorden tot de adel en de “betere klasse”. Het aantal leden van de Tweede Kamer bedroeg in het eerste jaar 55. De invloed van de koning op het staatsbestel ging ver. Willem I regeerde het liefst bij Koninklijk besluit en de Staten-Generaal stelden zich haast onderdanig op. Het budgetrecht werd aangepast, wat inhield dat de gewone uitgaven voor 10 jaar en de buitengewone voor 2 jaar werden vastgesteld

17

In de Oude Zaal stond de troon naast de stoel van de Voorzitter. De leden zaten in banken als het ware rond de troon geschaard. Symbolisch voor de verhouding tussen vorst en parlement. Met de komst van de nieuwe staatsvorm werd ook het vergaderritme van het Parlement aangepast. Naast Den Haag kreeg Brussel een belangrijke functie binnen het jonge koninkrijk. De vergaderingen werden per parlementair jaar zes maanden in Den Haag en zes maanden in Brussel gehouden. De openingen van het parlementaire jaar werden in dezelfde volgorde afwisselend in het Haagse en het Brusselse gehouden. De Voorzittersstoel werd afwisselend voor één jaar bezet door een vertege nwoordiger uit een Noordelijke dan weer uit een Zuidelijke Provincie. Na de afscheiding bleef dit systeem bestaan, maar waren het alleen de Noordelijke provincies die de Voorzitter leverden.

De afscheiding. Dit schema werd wreed verstoord door de opstand van de Brusselaars op 25 augustus 1830. Na het zien van de opera La muette de Portici* over de strijd tegen Spaanse belegering van Napels, kwamen de toeschouwers op het idee dit thema als inspiratiebron te gebruiken tegen de (noord) Nederlandse overheersing. De onafhankelijkheidsstrijd liep voor de Belgen zo voorspoedig dat op 29 september een Centraal Comité werd ingesteld. Per decreet werd de macht van Willem I overgenomen. Op 4 oktober werd de onafhankelijkheid van de door de opstand afgescheiden provincies uitgeroepen Er werden verkiezingen georganiseerd voor een Nationaal Congres dat op 10 november zijn werk begon. In afwachting van de koningskeuze nam de eerste Voorzitter van het Congres het regentschap waar. Op 4 juni 1831 viel de keuze op Leopold van Saksen-Coburg-Gotha. De eerste koning der Belgen legde 4 juni 1831 de eed af. September 1830 vond er een verenigde vergadering plaats in Den Haag over de opstand in de Zuidelijke Nederlanden. De Staten-Generaal gingen niet akkoord met de onafhankelijkheidsverklaring. De Prins van Oranje (de latere koning Willem II) viel 2 augustus 1831 met een legermacht van 26.000 dit voormalig deel van het koninkrijk binnen. Op het moment dat de Belgische nederlaag duidelijk begon te worden, grepen de Fransen in en moest Willem zich met zijn troepen terugtrekken. Hiermee was de mislukking van de tiendaagse veldtocht een feit. Willem I deed er tot 1839 over om de realiteit van een Belgische staat te erkennen. Dit ging niet zonder slag of stoot. Zo moest België de helft van Limburg en een deel van Luxemburg afstaan. Er volgden nog jaren van onderhandelingen en de laatste grenspaal werd uiteindelijk geregeld in 1843 met het ondertekenen door beide partijen van het verdrag van Maastricht.

* van D. Auber

18

Na de Grondwetswijziging. Een mijlpaal in de geschiedenis van het parlement is de grondwetswijziging van 1848 onder de liberaal Thorbecke. In deze wijziging werden de ministeriële verantwoordelijkheid en de onschendbaarheid van de Koning vastgelegd. De nieuwe Grondwet werd op 3 november 1848 van toepassing. In december werden er in 68 kiesdistricten door 55.000 kiesgerechtigden 68 vertegenwoordigers gekozen. De verkiezing tot Kamerlid was voor vier jaar, maar omdat de verkiezingen in twee delen gesplitst waren, trad de helft van de leden eens in de twee jaar af. Pas in februari 1849 (de 13de) kwam de nieuwe Kamer bijeen. Toegesproken door koning Willem II begon het werk in de gewijzigde situatie. Als oudste lid werd de heer S. Anemaet tot tijdelijk Voorzitter gekozen. Met hernieuwd elan ging de Kamer aan het werk van dinsdag tot en met vrijdag van 11:00 tot 16:00 uur. De leden onder leiding van Voorzitter J.K. van Goltstein kozen zelf de Griffie en benoemden het overige personeel. Meedrijvend met deze stroom van vernieuwing stelde op 19 februari 1849 de liberaal Thorbecke voor een nieuwe griffier te kiezen en te beno emen. Voorheen werd de griffier van de Tweede Kamer benoemd door het ministerie van Binnenlandse Zaken. De keuze viel op de in 1847, nog via de oude regeling benoemde Daniël Veegens. Het was een keuze voor jaren, Veegens is 32 jaar griffier gebleven. Hij nam in 1881 afscheid. De leden waren lid van een van de vijf afdelingen, te vergelijken met de vaste Kamercommissie van nu. Er werd in beslotenheid vergaderd over wetsvoorstellen voordat deze openbaar (plenair)werden behandeld. Kamerleden konden tegelijkertijd Kamerlid en minister zijn. Het kabinet werd aangeduid met de term ministerie (het ministerie-Thorbecke) en de functie van minister-president was totaal onbekend. Met het ontstaan van de politieke partijen in de jaren ‘70 begon ook de functie van minister-president zich te profileren. Na de Tweede Wereldoorlog in 1945 is deze titel overigens pas officieel ingevoerd. De schadeloosstelling voor de leden werd begroot op ƒ 2000,00 per jaar en de reiskosten op 75 cent, niet per kilometer, maar per gereisd uur. De vrouw van de conciërge zorgde voor een beperkt assortiment etenswaren, maar voor het diner waren de leden aangewezen op het horecabestand in het centrum van Den Haag. De opstelling rond te troon werd losgelaten en vervangen door de bekende groene bankjes. Er kwamen een koffiekamer en rooksalon. Wat het reglement van orde betreft, kwam de nieuwe Kamer in een vacuüm terecht. De regels van vóór de grondwetswijziging waren overboord gegooid en de heren moesten bij nul beginnen. Het Britse parlement, als de moeder van alle parlementen, diende als voorbeeld voor de werkwijze van de Kamer. Sommige benamingen die nu nog in gebruik zijn, herinneren aan die inspiratiebron. Het Engelse woord motion betekent verzoek om een uitspraak en is terug te vinden binnen het parlementaire werk als motie.

19

De moties uit de beginperiode van vlak na de grondwetswijziging hadden een totaal ander karakter dan de moties die wij nu kennen. Het waren wel uitspraken van de Kamer, maar ze waren meer van huishoudelijke dan van politieke aard. De heren vergaderden van dinsdag tot en met vrijdag van ’s- morgens elf uur tot vier uur in de middag. Als de heren van mening waren dat er genoeg gepraat was over een onderwerp werd er een motie ingediend om het onderwerp af te ronden, te stemmen en de vergadering te beëindigen. Bestond en het recht van interpellatie en het recht van amendement al voor 1848, deze rechten werden vanaf 1849 opnieuw ingevuld. De verhouding tot de bewindspersonen werd beïnvloed door de verantwoordelijkheid die de minister had voor de daden van de Koning. De in de Kamer aanwezige minister werd, gezien in het licht van die verantwoordelijkheid, beschouwd als de vertegenwoordiger van de Koninklijke macht. Moties, amendementen, interpellaties die ingingen tegen het regeringsbeleid, werden niet als stuurmiddel binnen het proces gezien, maar als aanval op de vertegenwoordiger van de vorst, lees de Koninklijke macht, in de Kamer.

De interruptie. Een ander fenomeen was de interruptie. De heren hielden geen spreektijden aan. Als men een betoog hield van twee uur was dat geen bezwaar en als men meer tijd nodig had om de standpunten uiteen te zetten kon dat ook. Elkaar onderbreken vond men onfatsoenlijk, je viel elkaar nu eenmaal niet in de rede. Tijdens zijn betoog bij de behandeling van de begroting van Financiën in 1855 werd de minister van Financiën de heer Van Hall bij uitzondering onderbroken door de Liberaal Baron Wolter Robert van Hoëvell. De baron gaf met deze onderbreking van de spreker te kennen dat hij tegen de begroting van Financiën zou stemmen. De korte discussie die daaruit voortvloeide, is de geschiedenis ingegaan als de eerste interruptie.

De motie. De eerste motie met een inhoudelijke strekking was gericht aan de minister van Koloniën G.L. Baud. De Kamer wilde meepraten over de wazige contracten met de Nederlands Indische Handelsmaatschappij. Deze motie ingediend, door de heer De Man, wilde duidelijkheid verschaffen in deze situatie. De vraagstelling veroorzaakte enige opschudding binnen het parlementaire systeem. Van de kant van het kabinet werd de vrees geuit dat het hanteren van het medium motie er wel eens toe kon leiden dat alle macht bij de Kamer kwam te liggen. Onder de leden waren er ook grote twijfels over het nut van het op deze manier gebruiken van de motie. Men heeft dan ook een hele dag van debat besteed aan de vraag of de motie wel een motie was in de zin zoals de Kamer het bedoelde. De motie is uiteindelijk verworpen met 31 tegen 27 stemmen. De motie van wantrouwen. De vaste regel dat een minister dient af te treden wanneer er een ernstig conflict is tussen de bewindspersoon en een meerderheid van de Kamer geldt sinds 1868

20

Het recht van amendement. Ieder lid van de Tweede Kamer mag een wijziging voorstellen om een of meer artikel(en) van een wetsvoorstel van de regering te veranderen. Een amendement mag de bedoeling van een wetsvoorstel niet veranderen. Na de grondwetswijziging kregen de Kamerleden de mogelijkheid wijzigingen aan te brengen in een wetsontwerp. Voor 1848 kon men alleen "ja" of "nee" zeggen op een wetsvoorstel, maar geen veranderingen aanbrengen. Een deel van de leden was in die begintijd bang voor het “lichtvaardig” gebruik van dit recht. Er gingen stemmen op om de regering de mogelijkheid te geven amendementen te keuren. De reactie van andere leden kwam erop neer dat het betrokken ministerie altijd nog het wetsvoorstel kon intrekken. Deze reactie werd weer van regeringszijde bekritiseerd, omdat men het intrekken van een wetsvoorstel als gezichtsverlies beschouwde.

Het recht van interpellatie. Als een Kamerlid een bewindspersoon interpelleert, stelt hij ook vragen. Het is geen debat, maar een Kamerlid vraagt en de bewindspersoon antwoordt. Voor een interpellatie is toestemming van de Kamervoorzitter nodig. Juni 1849 hield het lid Van Eck een rede over het decoratiebeleid van de Koning. Tegelijkertijd speelde het oneervol ontslag van de luitenant 2e klasse Th. Stieltjes. Het ontslag was het gevolg van een door Stieltjes geschreven pamflet met een strekking die niet in de lijn lag van de militaire cultuur. De jonge luitenant had daarom geen onderscheiding ontvangen en de heer Van Eck wilde de aanwezige minister interpelleren over deze kwestie. Van Eck kwam vervolgens in aanvaring met de Voorzitter, die vond dat de vragen eerst ingediend hadden moeten worden en dat de Kamer voor de interpellatie toestemming moest geven. In een tijd waar het Reglement van Orde nog in de kinderschoenen stond, zorgde ook deze aanvaring weer voor de nodige commotie. Of men vond dat de Kamer niet over het decoratiebeleid ging óf men vond dat de (onduidelijke) regels niet goed gevolgd waren. Het eind van het liedje was dat het eerste verzoek tot interpellatie werd verworpen. Naarmate de regelgeving meer duidelijkheid verschafte, werden interpellatieaanvragen beter onderbouwd en zelden verworpen.

Het recht van initiatief. Tweede Kamerleden hebben het recht om op eigen initiatief een wetsvoorstel in te dienen. Een initiatiefwetsvoorstel wordt vrijwel net zo behandeld als een wetsvoorstel van de regering. Het recht van initiatief werd voor het eerst toegepast in 1853 toen Thorbecke met 8 medeleden een voorstel indiende om de accijns op slachtvee af te schaffen. De initiatiefnemers gingen uit van 1 januari 1854 als invoerdatum. Het voorstel werd door een deel van de Kamer, met het oog op de regel “sluiting is stuiting” op allerlei manieren tegengewerkt. Deze regel hield in dat wetsvoorstellen die aan het eind van het jaar niet behandeld waren automatisch van de agenda verdwenen. Het initiatiefvoorstel kwam net op tijd voor Kerstmis aan de orde en werd met 41 tegen 24 verworpen. De regel van “sluiting is stuiting” werd pas in 1872 door een Kamermeerderheid afgeschaft.

21

Het recht van enquête. Als het parlement vindt dat een bepaalde zaak tot op de bodem uitgezocht moet worden, kan het een zelfstandig parlementair onderzoek instellen – buiten de ministers om. De zwaarste onderzoeksvorm is de parlementaire enquête. Het recht van enquête is sinds 1887 in de Grondwet verankerd. In 1848 had de Kamer dit recht al. De wet waarin het enquêterecht is vastgelegd, dateert van 1850. Toen in 1855 een Amsterdamse firma de opdracht ontving om muntgeld te slaan voor Indië, kwam Thorbecke erachter dat er andere bedrijven waren die de levering goedkoper hadden kunnen doen. Thorbecke wilde deze prijsafspraak nader onderzoeken door het houden van een enquête. Dit voorstel werd overspoeld door bezwaren van een meerderheid in de Kamer. Men was bang dat deze enquête zou uitmonden in een directe aanval op de betrokken bewindspersonen. Er kwam een uitleg van het een en ander door het ministerie en de Kamer beschouwde dit als voldoende. Het voorstel van Thorbecke werd afgestemd. Om toch een werkbare regeling te krijgen werd ook hier uiteindelijk weer naar het Britse parlement gekeken. De voorstanders van het enquêtemiddel waren lyrisch over de manier waarop dit instrument in Londen werd gehanteerd. De tegenstanders waren van mening dat het Britse parlement een onbegrensde macht had ontwikkeld door middel van dit recht. De Tweede Kamer, zo zei men, had een meer omkaderde machtsuitoefening. Meer macht in dezen zou behalve voor een oncontroleerbaar, ook voor een onbeheersbaar parlement kunnen zorgen. De eerste enquête die werd toegestaan door de Kamer ging over de uitdieping van het Zwolse Diep en de hinder die de scheepvaart daarbij ondervond. Door goede ervaringen met deze enquête begon de Kamer de opgeworpen bezwaren te vergeten en werd het recht vooral door de oppositie gebruikt om misstanden te onderzoeken. Een belangrijke enquête werd in 18861887 gehouden. Deze enquête ging over het functioneren van de wet op het verbod op vrouwen- en kinderarbeid uit 1874.

Oppositie. Het begrip oppositie was in die tijd heel eenvoudig in te vullen; leden die tegen een zittend ministerie waren, behoorden tot de “oppositie”. In het parlement van 1856 waren partijen onbekend, er waren los- vaste allianties van vriendenkringen. Over het algemeen geen bastions van stabiliteit, maar clubjes waarbinnen men elkaar om het minste geringste in de haren vloog. Wat weer tot gevolg had dat men moeiteloos overstapte van de ene naar de andere kring. Deze allianties baseerden zich op drie stromingen, die weinig van elkaar verschilden. De verschillen die er waren, vonden hun grondslag in de interpretatie van de Grondwet. • • •

De liberalen rond Thorbecke waren voor “zuiver”constitutionele beginselen. De antirevolutionairen met Groen van Prinsterer als exponent waren voor een groter invloed van de koning, met een nadruk op de Christelijke normen en waarden. De conservatieven, zonder duidelijke leider, waren voor een onderdanig en volgzaam parlement, zoals dat functioneerde voor de grondwetswijziging.

22

Indeling. De oude indeling van het rond de troon geschaard zijn werd losgelaten en in 1859 ging men tegenover elkaar zitten. De troon bleef op z’n plek, de ministerstafel kwam ervoor te staan en de Voorzitter verhuisde mét stoel naar de kant tegenover de ramen. De leden hielden hun betoog van de plaats waar zij zaten. Deze manier van het woord voeren doet, samen met de groene bankjes, denken aan de manier waarop men in het Britse parlement werkt. Het eerste spreekgestoelte werd in 1888 geplaatst, waardoor het debat zich meer op één plaats ging concentreren. De Voorzittersstoel en het spreekgestoelte met bijbehorend meub ilair dat dienst heeft gedaan tot de verhuizing in maart 1992 zijn in 1906 geplaatst. Met de nieuwe opstelling en de nieuwe plek van de Voorzitter werd ook een links- en rechtsopstelling duidelijk. Leden die van mening waren dat de overheid een grote invloed op de maatschappij moest hebben, zaten in de bankjes links van de Voorzitter. De leden die vonden dat de overheid zich zo min mogelijk moest mengen in maatschappelijke aangelegenheden, zaten rechts. Het was overigens geen probleem als een lid na verloop van tijd zijn denkbeelden aanpaste en van de ene naar de andere kant verhuisde. Deze stoelendans werd uitgevoerd na verkiezingen. Door veranderingen in de kieswet werd ook het aantal Kamerleden aangepast. Zo waren er in 1848 68 leden; in 1862 72; in 1868 80; in 1884 86 en van 1887 tot 1956 100. De laatste uitbreiding vond plaats in 1956, het aantal parlementariërs groeide toen van 100 naar 150. Het districtenstelsel werd in 1917 omgezet in een stelsel van evenredige vertegenwoordiging In 1917 werd het kiesrecht voor mannen (actief kiesrecht) én het recht van vrouwen om gekozen te worden (passief kiesrecht) bij grondwetsherziening vastgelegd. Via een initiatiefontwerp van de heer mr. Marchant is in 1919 het algemeen kiesrecht in de kieswet vastgelegd, waardoor ook vrouwen het actief kiesrecht kregen. Op grond van het passief kiesrecht werd op 3 juli 1918 mevrouw Suze Groeneweg (SDAP.) tot lid van de Tweede Kamer gekozen.

Vergaderdagen. Door de toenemende werkdruk in de loop van de 19de eeuw kwam het aantal vergaderdagen op 6 per week te staan. Vooral in de begrotingsperioden vergaderde men van ’s maandags tot en met zaterdags. Er werd rond 10:00 uur begonnen en na een korte lunch- en dinerpauze meestal doorgegaan tot 12:00 uur ’s avonds. (op de zaterdag iets korter). Buiten de begrotingsperiode kwam men van dinsdag tot en met vrijdag bijeen, met minder lange vergadertijden en bijna geen avonden. De driedaagse vergaderweek is te danken aan minister-president Drees. In overleg met (toen) Voorzitter Kortenhorst kwam men overeen de vrijdag niet te vergaderen. De maandag kwam niet voor deze dag in de plaats, dus het eind van het liedje leverde uiteindelijk drie vergaderdagen op. Het inkorten op de tijd leverde meer avondvergaderingen op.

23

De partijen. Het tot 1917 geldende kiesdistrictenstelsel heeft geleid tot de partijvorming, zoals wij die nu kennen. Het land kende 100 kiesdistricten. In elk district werd één lid gekozen. Wanneer geen van de kandidaten de meerderheid kreeg, werd er opnieuw gestemd tus sen de twee kandidaten met de meeste stemmen. Deze methode werkte combinatievorming in de hand om enige kans te maken bij herstemmingen. De drie stromingen van rond het midden van de 19de eeuw waren niet landelijk georganiseerd. Er waren alleen kiesverenigingen met een lokaal politiek karakter. Politieke thema’s zoals het kiesrecht, de gelijkstelling tussen het openbaar en het bijzonder onderwijs, de levensomstandigheden van de arbeiders waren de motor achter de nationale partijvorming. De Anti-Revolutionaire Partij (ARP) was in 1879 de eerste, gevolgd in 1885 door de Liberale Unie en in 1894 door de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP). De katholieken verenigden zich in “de Algemeene Bond” en gingen in 1926 landelijk als de RoomsKatholieke Staatspartij (RKSP) De min of of meer gebruikelijke afsplitsingen leverden later de Christelijk-Historische Unie (CHU) en de Sociaal- Democratische Partij(SDP) op. De SDP is de voorloper van de Communistische Partij Nederland (CPN). De ARP vertegenwoordigde het gereformeerde en de CHU het Nederland s- hervormde deel van de bevolking. In 1918 werd de Staatkundig- Gereformeerde Partij (SGP) opgericht. Zij is sinds 1922 in de Kamer vertegenwoordigd.

1940-1945. Tussen 1940 en 1945 stond het parlement buitenspel. De laatste vergadering vond plaats op 10 mei 1940. Van de 100 leden waren er die dag 38 aanwezig. De Voorzitter hield een korte toespraak en sloot vervolgens de vergadering. Hoofd van het burgerlijk gezag onder de Duitse bezetting Reichskommissar Seyss-Inquart bepaalde in een besluit dat "de werkzaamheden tot nader order blijven rusten". Bij afwezigheid van het kabinet besloot het college van secretarissen- generaal dat de schadeloosstelling voor de Kamerleden ƒ 2.800,00 per jaar zou bedragen. Seyss-Inquart vond dit bedrag te laag en verhoogde het bedrag tot ƒ 4.500,00. Overigens een inhoudsloos gebaar, want september 1941 kwam er een eind aan de uitbetaling. General-Kommissar Wimmer trok vervolgens de verstrekking in van de gratis spoorwegabonnementen aan de Kamerleden. Eveneens een nodeloze maatregel, omdat secretaris-generaal Trip van Financiën al besloten had deze abonnementen niet te vernieuwen. Op 29 mei 1940 hield Seyss-Inquart een rede in de Ridderzaal. Door het grote aantal Duitse uniformen werd deze dag in de volksmond "Bruine Prinsjesdag" genoemd. Kort na deze rede ontving de Reichskommissar de hoofden van de ministeries. Hij deelde in dit onderhoud aan de secretarissen-generaal mee dat de Eerste en de Tweede Kamer buiten werking waren gesteld.

24

Het hoogste regeringsgezag werd voortaan uitgeoefend door de Reichskommissar en zijn commissarissen- generaal. De secretarissen- generaal waren bereid aan te blijven in hun functie onder de voorwaarde het belang van het Nederlandse volk te kunnen blijven dienen. Dit gebeurde na overleg met generaal Winkelman, de opperbevelhebber van het gecapituleerde Nederlandse leger. Na de Duitse inval op 10 mei 1940 was prinses Juliana, mét haar dochters Beatrix en Irene, op 12 mei naar Londen uitgeweken. Met tegenzin op 13 mei gevolgd door koningin Wilhelmina, en haar schoonzoon prins Bernhard. Op 14 mei voegde een deel van het kabinet-de Geer zich bij het staatshoofd. Constitutioneel volgden er vijf moeizame jaren. Koningin Wilhelmina onthief minister-president De Geer op 25 augustus 1940 uit zijn functie. De Geer werd opgevolgd door de antirevolutionair Gerbrandy. Oud-premier De Geer keerde in februari 1941, via Portugal, als particulier naar Nederland terug. Na de bevrijding kwam de Kamer terug in de partijverhoudingen van vóór 1940. Zonder de NSB en met dit verschil dat de Kamerleden voornamelijk waren gerekruteerd uit de kringen van het verzet. Deze situatie duurde tot het noodkabinet onder leiding van de heer Schermerhorn in 1946 verkiezingen uitschreef. De uitslag van deze verkiezingen leidde tot het rooms-rode kabinet Beel-Drees.

De naoorlogse jaren. De politieke partijen begonnen zich na 1945 te herprofileren. • • •

De SDAP veranderde in de huidige PvdA. De RKSP in de Katholieke Volkspartij (KVP) De Liberale Unie van 1885 werd in de loop der tijd de Liberale Staatspartij (LSP), vervolgens de Partij van de Vrijheid (PVDV) en in 1948 uiteindelijk de VVD.

Nieuwe stromingen manifesteerden zich, fuseerden of verdwenen weer uit het parlement: •

De PSP. De Pacifistisch-Socialistische Partij, opgericht in 1957, was tussen 1959 en 1989 in de Kamer vertegenwoordigd.



De Democraten 66 (D66) De partij dankt haar naam aan het jaar van opricht ing 1966 In 1967 werd voor het eerst aan de verkiezingen deelgenomen.



Politieke Partij Radicalen. De PPR was een radicaal-christelijke partij. Opgericht in april 1968 als afsplitsing van de KVP en de ARP. In 1990 sloot de PPR zich aan bij de combinatie die GroenLinks vormde

25



De SP. Ontstaan in 1971 uit de Kommunistiesche Partij Nederland. De naam Socialistis che Partij wordt sinds1972 gevoerd. In 1986 werd de eerste poging ondernomen om de Kamer binnen te komen. Dit lukte met de verkiezing in 1994.



Het CDA. In 1973 gingen de KVP, de ARP en de CHU een federatief verband aan me t als resultaat in 1980 het Christen-Democratisch Appèl (CDA)



De Evangelische Volkspartij De EVP was een progressief-christelijke partij. In 1981 ontstond deze partij uit een fusie tussen de Evangelische Progressieve Volkspartij en een aantal leden van het CDA. In 1990 sloot de EVP zich aan bij de combinatie die GroenLinks vormde



GroenLinks. De partij werd opgericht in 1990 als fusie van de Communistische Partij Nederland (CPN), de Evangelische Volkspartij (EVP), de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP) en de Politieke Partij Radicalen (PPR)



De ChristenUnie. Ontstaan in januari 2000 als samenwerkingsverband tussen het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) en de Reformatorische Politieke Federatie (RPF). De partijen zijn op 1 januari 2004 gefuseerd. Vanaf maart 2001 waren de fracties al onder de naam ChristenUnie aan het werk in de Kamer.



De PvdD. De Partij voor de Dieren deed voor het eerst mee aan de verkiezingen van 2003. Het lukte de partij toen niet om genoeg stemmen voor een zetel binnen te halen. Bij de verkiezingen van 22 november 2006 kwam de PvdD met twee leden in de Kamer.



De PVV.

De Partij voor de Vrijheid is opgericht door Geert Wilders en op 22 februari 2006 geregistreerd bij de Kiesraad. Geert Wilders verliet in 2004 de VVD en vormde (alleen) de groep Wilders. Hij was lijsttrekker van de PVV bij de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2006.

In de jaren van opbouw groeide het aantal inwoners van Nederland explosief. Als gevolg van deze groei nam ook het aantal kiesgerechtigden toe. Om de toename van het aantal kiezers tot uiting te laten komen in de zetelverdeling van de Tweede Kamer, werd het aantal leden in 1956 van 100 naar 150 uitgebreid. Deze uitbreiding had ook invloed op het aantal medewerkers van de Kamer.

26

In de zeventiger jaren werd het gebrek aan werkruimte dan ook steeds duidelijker voelbaar. De oplossing van dit probleem lag in de ontwikkeling van nieuwe kantoor- en vergaderruimte. U leest hier meer over onder "Nieuwbouw".

Prinsjesdag De traditie van Prinsjesdag grijpt, voor zover het de naam betreft, terug tot de 18de eeuw. De verjaardag van stadhouder Willem V (8 maart) was voor de Oranjegezinden reden om de Prins toe te juichen. Met de terugkeer van de Prins van Oranje als Koning Willem I kreeg de opening van de Staten-Generaal de titel Prinsjesdag, zodat de bevolking op deze dag de Koning en zijn zonen als vanouds haar aanhankelijkheid kon tonen. De eerste opening van het parlementaire jaar vond plaats in de Trêveszaal op 2 mei 1814. Het jaar daarop zijn de leden van de Staten-Generaal de vergaderzaal van de Tweede Kamer voor deze plechtigheid gaan gebruiken. In 1904 is men centraal op het Binnenhof gaan zitten, toen de restauratie van de Ridderzaal klaar was. Met de nieuwe Grondwet van 1815 werd in de eerste jaren van het Koninkrijk het parlementaire jaar op de eerste maandag van november geopend, om vervolgens te verhuizen naar de derde maandag van oktober. Bij de grondwetswijziging van 1848 is op verzoek van de Kamer de derde maandag van september aangehouden. Reden voor deze vervroeging was het simpele feit dat men meer tijd wilde hebben om de begrotingen te kunnen behandelen. Deze maandag heeft uiteindelijk tot aan de grondwetsherziening van 1887 dienst gedaan in het parlementaire proces. In de aanloop naar de herziening van 1887 was het duidelijk geworden dat de maandag ook niet optimaal was. Leden die van ver kwamen, moesten al op zondag aan de reis naar Den Haag beginnen om op tijd aanwezig te kunnen zijn. Het reizen op de zondag verdroeg zich niet met de christelijke waarden en om die reden is het de derde dinsdag van september geworden. Met betrekking tot “Groote Ceremoniën” werd bij Koninklijk Besluit de samenstelling van de stoet bepaald. Deze bestond uit de leden van de Raad van State, Secretarissen van Staat, de Hoofden der Departementen, Kamerjonkers en Kamerheren van de Koning, een koets bespannen met acht paarden voor het vervoer van de vorst. De stoet werd vooraf gegaan door een “Kommando Kavalerie ” en afgesloten met een “Detachement Kavalerie ”. Vergaderde de Kamer afwisselend in Brussel en Den Haag, ook de openingen vonden tot 1830 beurtelings in Brussel en Den Haag plaats. De eerste opening in Brussel vond plaats in de Gotische Zaal van het stadhuis op 21 september 1815. Een opvallend verschil met de stoet in Den Haag was dat de leden van de Raad van State en de Hoofden der Departementen al in de zaal aanwezig waren en niet in de stoet meereden. De opvolger van Willem I liet de staatsiekoets voor wat hij was, Willem II reed te paard naar de openingen van de Staten-Generaal. Koning Willem III maakte gebruik van de Glazen Koets, die na een periode van tien jaar geruzie uit de te verdelen Brusselse boedel naar het noorden was teruggekeerd.

27

Na de dood van Willem III verschenen de eerste vrouwen in de stoet. Van 1890 tot 1898 opende koningin Emma als regentes het parlementaire jaar. Aan de stoet werd een rijtuig met de grootmeesteres en de dame du palais toegevoegd. De voor ons zo bekende Gouden Koets werd voor het eerst in 1903 ingezet. De koets had nog geen vaste plaats in de traditie van Prinsjesdag en werd niet ieder jaar “van stal”gehaald. Het duurde tot 1912 voordat de Gouden Koets permanent deel van de stoet uitmaakte. In de jaren na 1904 werd bij afwezigheid van de vorstin de opening in de vergaderzaal van de Tweede Kamer gehouden. De ministers reden dan in koetsen van het Paleis Noordeinde naar het Binnenhof, waar de heren met militaire eer werden ontvangen. De troonrede werd door de minister- president voorgelezen.

Gedurende de Eerste Wereldoorlog was de stoet in belangrijke mate ingekrompen. De paarden uit de Koninklijke Stallen waren tijdens de mobilisatie gerekruteerd door het veldleger. Hoogwaardigheidsbekleders die normaal een plek hadden in de stoet, moesten nu bij de ingang van de Ridderzaal wachten op het koninklijk gezelschap. Deze versobering werd in de jaren die volgden gehandhaafd. In 1930 kwam het uitgebreide ceremonieel terug, om zich tijdens de laatste Prinsjesdag vóór de Tweede Wereldoorlog in 1939 weer aan te passen aan de dreigende situatie van toen.

De eerste opening in1945 vond plaats op 20 november, zonder veel uitbundigheid met alleen 3 auto’s en motorrijders van de militaire politie. De ereafzetting bestond o.a. uit het Vrouwen Hulp Korps, de Marva en het Opkomstdepôt Luchtstrijdkrachten. Met de inhuldiging van Koningin Juliana in 1948 kwam ook de Gouden Koets in de stoet terug. Het vertrekpunt van de stoet werd in 1953 verplaatst naar het Paleis aan het Lange Voorhout, dat als werkpaleis van koningin Juliana diende. Na de troonsbestijging van koningin Beatrix en het in gebruik nemen van het Paleis aan het Noordeinde is de cirkel weer rond.

28

Van oud naar nieuw Binnenhof 1A. Waar nu de Eerste Kamer is gehuisvest, woonde in de zeventiende eeuw de stadhouder met zijn familie. In de loop der tijd breidde het stadhouderlijke kwartier zich aan de Buitenhofzijde en Hofsingel uit. De uitbreiding aan de Hofsingel is honderd jaar geleden gesloopt voor de doorbraak van de Hofweg. Stadhouder Willem V trouwde in 1767 met prinses Wilhelmina van Pruisen. Na verloop van tijd groeiden bij de stadhouder en zijn gezin de behoefte aan een meer vorstelijke behuizing. Aan het Binnenhof werd een nieuwe vleugel gebouwd, wat overigens met nogal wat moeite gepaard ging, omdat de grond hiervoor aangekocht moest worden van particuliere eigenaren. Met de bouw, naar ontwerp van architect Friedrich Ludwig Gunckel, werd in 1777 begonnen. Het gebouw werd voor Nederland uitzonderlijk rijk in neoclassistische stijl uitgevoerd. De bouw duurde, door de 4e Engelse oorlog van 1780 tot 1784, aanmerkelijk langer dan was voorzien. Door deze oorlog liep de aanvoer van bouwmaterialen, o.a. uit het Oostzeegebied, forse vertraging op. Sommige schepen bereikten Nederland helemaal niet, waardoor vervangend materiaal gekocht moest worden. Na de Franse inval in september 1794 vertrok de stadhouderlijke familie op 18 januari 1795 naar Enge land. Prins Willem V overleed (1806) in Duitsland en werd begraven in de Lutherse Domkerk te Brunswijk. Het lichaam van de oud-stadhouder werd pas in 1958 bijgezet in de koninklijke grafkelder te Delft. Deze bijzetting was georganiseerd door prinses Wilhelmina die, hoewel zij Willem "zoo'n misselijke vent" vond, het van belang achtte dat de laatste rustplaats van een Oranje te Delft was en nérgens anders. Het paleis werd nooit helemaal afgebouwd. Zo is de tweede verdieping van de nieuwe vleugel aan de Binnenhofzijde nooit voor bewoning gereedgekomen. De op deze verdieping geplande vertrekken waren bestemd voor de oudste zoon van de stadhouder, de latere koning Willem I.

29

De belangrijkste vertrekken op Binnenhof 1A zijn: q

De Hal nr. 1A

q

Ingang nr.2

q

De Oude Zaal

q

De Rooksalon

q

De Stadhouderskamer

q

De Koffiekamer

30

De Erelijst van de gevallenen. In de hal van de entree op Binnenhof 1A bevindt zich de Erelijst van de gevallenen uit de Tweede Wereldoorlog en van alle omgekomen Nederlandse staatsburgers onder de Japanse bezetting van Nederlands-Indië. De Erelijst is een nationaal monument. Elk jaar op 4 mei leggen de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer in het gezelschap van de griffiers, Kamerleden en betrokken organisaties een krans en wordt er één minuut stilte in acht genomen. De Erelijst rust in een bak afgewerkt met zuiver goud, deze bak is gevat in een rechthoekig blok lavasteen. De nationale driekleur met de oud- zilveren lauwerkrans in top staat naast de Erelijst. Op 4 mei 1960 werd door koningin Juliana in de Ridderzaal de Erelijst overgedragen aan de Staten-Generaal. Dit gebeurde in aanwezigheid van veel hoogwaardigheidsbekleders en vertegenwoordigers van de verzetsorganisaties. De Erelijst bevat de namen van 18.000 gevallenen. Vermeld worden, in alfabetische volgorde, de familienaam, voornamen, plaats en datum van geboorte, beroep of militaire rang, plaats en datum van sneuvelen of overlijden. Er zijn vijf groepen te onderscheiden: q

De Koninklijke Landmacht

q

De Koninklijke Marine

q

De Koopvaardij

q

Het Verzet

q q

De zogenaamde Indische groep.

Het Nederlands Instituut voor Oorlogs Documentatie (NIOD) zorgt ervoor dat eventuele aanvullingen en correcties in de Erelijst worden opgenomen. De namen zijn gekalligrafeerd door de Zusters Benedictinessen van de Onze Lieve Vrouwe Abdij te Oosterhout. Elke dag wordt een bladzijde omgeslagen, waardoor de namen van 24 gevallenen zichtbaar worden. Zijn alle bladzijden omgeslagen, dan begint men opnieuw. In de muur van de hal is een register geplaatst waarin men kan nakijken of een naam in de Erelijst voorkomt. Tegenover deze gedenktafel staan de beelden van koningin Wilhelmina en Pieter Sjoerd Gerbrandy, de minister-president van het Londens oorlogskabinet.

31

Het beeld van koningin Wilhelmina is gemaakt door Charlotte van Pallandt, het beeld van de heer Gerbrandy door Maria van Everdingen.

Nabestaanden die een kopie van de vermelde naam willen ontvangen, kunnen contact opnemen met de Dienst Communicatie, afdeling Bezoekersinformatie, telefoon 070318.30.55

De Oude Zaal. De zaal heeft een lengte van 25,5 meter, een breedte van 11,40 meter en een hoogte van 11 meter. De stucwerkversiering van B. en J.P.R. van Gorcum en J. Beretta gaf de zaal de oorspronkelijke naam van de "grote gepleisterde zaal". Op 12 oktober 1790 werd het nieuwe paleis mét de balzaal ingewijd bij het huwelijk van de dochter van stadhouder Willem V, prinses Louise met de erfprins van Brunswijk. Mede door de politieke situatie is de zaal daarna weinig gebruikt voor feestelijke aangelegenheden. Na het vertrek van stadhouder Willem V nam de Republiek van de Zeven Verenigde Provinciën een nieuwe naam aan: de Bataafsche Republiek. Op 1 maart 1796 vond in de balzaal de eerste bijeenkomst van de Nationale Vergadering onder de Bataafsche Republiek plaats. Tijdens de verdere inlijving bij Frankrijk woonde van 1806 tot 1808 de nieuwe koning Lodewijk Napoleon (broer va n de Franse keizer Napoleon Bonaparte) voor korte tijd in het voormalige stadhouderlijk paleis. Vanaf 1808 diende de zaal als eetzaal voor militairen die in het gebouw hun opleiding kregen en later als militair hospitaal. Kort na de proclamatie (november 1813) van de prins van Oranje als de Soevereine Vorst Willem I kwam de Kamer weer bijeen. Vanaf 1815 tot 8 april 1992 is deze voormalige vergaderzaal van de Bataafsche Republiek in gebruik geweest door de Tweede Kamer. De indeling van de zaal bestond uit in een u- vorm om de troon opgestelde banken. De opstelling van de bankjes, zoals wij die ons nog herinneren, werd in 1859 gerealiseerd. In dit jaar werd ook de perstribune gebouwd. De lichtkoepel is in 1830 aangebracht. Tijdens een restauratie in 1927 werden de bankjes vernieuwd. De grote Voorzittersstoel, compleet met bureau en aansluitend spreekgestoelte, werd in 1906 geplaatst.

32

In 1956, bij de uitbreiding van het aantal Kamerleden van 100 naar 150, werd de zaal voor de laatste keer verbouwd. De vloer werd uitgegraven om meer loopruimte te creëren. De ambtenarenloges waren op de tweede etage. Het contact tussen de minister of staatssecretaris en de ondersteunende ambtenaren liep via briefjes. De dienstdoende Kamerbewaarder takelde deze correspondentie via een liftje in de hoek van de zaal naar de tweede etage. Een collega zorgde ervoor dat het ter bestemder plekke kwam. Het antwoord ging volgens dezelfde procedure retour naar de ministerstafel. De huidige zaal wijkt op een aantal punten af van hoe hij er in 1790 uitzag. Het stucwerk was niet ‘gemarmerd’. Het was wel de bedoeling, maar door de Franse inval is het daar nooit van gekomen. Midden onder de twee balkons bevonden zich grote porseleinen kachels. In de nissen stonden beelden van beeldhouwer Fr. Hoffert, voorstellende de standvastigheid, de deugd, de vriendschap en de hoop. Bij de restauratie van de zaal in 1994 is men, voor het marmeren van de muren, het aanbrengen van de bronzen beschildering op de deuren en de houten vloer, uitgegaan van de plannen van architect Gunckel. Het veelkleurige tapijt (symbool voor de multiculturele samenleving) en de verlichtingsornamenten in de vorm van een regelmatig twaalfvak (symbolen voor de openheid van de Nederlandse democratie) zijn van de Eindhovense kunstenaar Jan van den Dobbelsteen. Met het ontwerp van de plafondverlichting won Van den Dobbelsteen in 1987 de Prix de Rome. De Oude Zaal wordt nu onder andere gebruikt voor conferenties en concerten.

De Rooksalon. Deze zaal is ontworpen als de grote dinerzaal van de stadhouderlijke familie. De zaal werd ook wel de “geschilderde galerij” genoemd naar de vijf landschappen van de schilder Hendrik Willem Schweickhart. De doeken waren in de houten betimmering opgenomen. Deze stukken bevinden zich momenteel in paleis Huis ten Bosch. Aan de korte zijden van de zaal bevinden zich twee nissen, waarin vroeger de porseleinen kolomkachels stonden. De wand tussen de Rooksalon en de Oude Zaal dateert van de verbouwing uit de jaren vijftig. Van 1815 tot 1922 vergaderde de Raad van State in deze zaal. Daarna werd de Rooksalon gebruikt door de leden van de Tweede Kamer. Een schilderij van het ministerie-Cort van der Linden (1914-1981) door Piet van der Helm domineerde de Rooksalon.

33

Naast oud- leden en bewindslieden mochten alleen griffiers en enkele medewerkers van de fracties hier komen. In het midden stond een grote tafel met de recente dag- en weekbladen. Bij de renovatie werd besloten de Rooksalon, net als de Oude Zaal, te marmeren. De deuren zijn in een houtmotief geschilderd. De verbinding met de “geschilderde galerij” werd vernieuwd door het aanbrengen van schilderijen van Jo Cals. Aan de raamkant vonden de borstbeelden van politici uit de negentiende- en (begin) twintigste eeuw een plaats: •

Monseigneur Wilhelmus Hubertus Nolens (7 september 1860 - 27 augustus 1931)



Alexander De Savornin Lo hman (29 mei 1837 – 11 juni 1924)



Johan Rudolf Thorbecke (14 januari 1798 – 4 juni 1872)



Guillaume Groen van Prinsterer (21 augustus 1801 – 19 mei 1876)



Pieter Jelles Troelstra (20 april 1860 – 12 mei 1930)



Abraham Kuyper (29 oktober 1837 – 8 november 1920)

Momenteel hangen er de portretten van de Kamervoorzitters uit de 20ste eeuw in combinatie met portretten uit de 19de eeuw. De Rooksalon wordt gebruikt voor ontvangsten, recepties en diners.

De Stadhouderskamer. De Stadhouderskamer bevindt zich nog in haar meest oorspronkelijke staat, behalve enkele technische aanpassingen is er vrijwel niets veranderd. De kamer is ontworpen als “Groot Cabinet” van de stadhouder en werd door de stadhouder gebruikt als ontvangst- en werkkamer. Het interieur van deze kamer is uitgevoerd in 1790 door de firma Piatt leFebre & Fils uit Doornik voor de prijs van ƒ 6.750,00 en is geheel in de stijl van het omstreeks die tijd opgegraven Pompeï. De gobelins stellen links Ceres en rechts Vertumnus (Romeinse vruchtbaarheidsgoden) voor. De huidige stoelen zijn helaas niet origineel, maar mogelijk wel naar ontwerp van architect Gunckel. De oorspronkelijke acht vergulde stoelen bevinden zich nu in paleis Het Loo. De marmeren schoorsteenmantel dateert van 1789 en is vervaardigd door de beeldhouwer C. Asselsberghs. Tussen 1815 en 1882 kwamen in deze kamer eerst de Raadslieden der Kroon, de adviseurs van de koning, en later de ministerraad bijeen. In 1882 werd deze kamer voor het eerst gebruikt als ministerskamer. Hier bereidden ministers en staatssecretarissen zich voor op het debat en overlegden zij met hun ambtenaren. De kamer wordt momenteel gebruikt voor ontvangsten door de Voorzitter.

34

De Koffiekamer. De kamer is oorspronkelijk gebouwd als “kleine eetzaal” van stadhouder Willem V. In oude documenten wordt deze ook wel de “geboetseerde muziekzaal” genoemd. Anders dan nu is dit vertrek betimmerd geweest met rijk houtsnijwerk. De nu aanwezige houten betimmering dateert van begin jaren vijftig. Men dacht aanvankelijk dat het plafond van de kleine eetzaal aan het eind van de 18e eeuw was aangebracht, maar later ontdekte men dat het plafond aan het eind van de 19e eeuw is vervaardigd. Waar zich nu de lift en de trappen bevinden, bevond zich een buffetkamer waar het Duitse porselein van de stadhouder werd bewaard. Tijdens de periode waarin de Raad van State de "geschilderde galerij" als vergaderzaal gebruikte, deed de Koffiekamer dienst als garderobe voor de leden van de Raad van State. Deze kamer werd, heel toepasselijk, de "Jassenkamer" genoemd. In 1920 veranderde de bestemming van de “Jassenkamer” in de "Koffiekamer". De Kamerleden, de griffiers en een klein aantal bevoorrechte personen gebruikten hier de lunch en het diner. Na de restauratie in 1992 werd de "Koffiekamer" omgedoopt tot "Het Logement", als herinnering aan de verschillende logementen in Den Haag, waar vóór 1796 de Statenleden logeerden. Het voormalig ministerie van Buitenlandse Zaken (Plein 23) en het ministerie van Defensie (Plein 4) waren zulke logementen voor respectievelijk Amsterdam en Rotterdam. Met de ingebruikneming door de Tweede Kamer van gebouw Plein 23 onder de naam "Het Logement" heeft deze kamer haar oude naam de "Koffiekamer" teruggekregen. Momenteel is deze ruimte, net als de Oude Zaal en de Rooksalon, in gebruik tijdens recepties en ontvangsten.

35

De Koningsgalerij. Op de overloop naar de tweede etage van het trappenhuis van Binnenhof 1A staat de in 1863 voor Willem III ontworpen troon. Deze troon stond opgesteld in de vergaderzaal van de Tweede Kamer en is tot 1904 gebruikt bij de opening van het parlementaire jaar. Aan de wanden van het trappenhuis hangen schilderijen met de afbeeldingen van de vorsten en vorstinnen van het Koninkrijk der Nederlanden:

Koning Willem I, 1816 Olieverf op doek C. H. Hodges (1789-1868)

Koningin- regentes Emma, 1918 Olieverf op doek Jan Veth (1864-1925)

Koning Willem II, 1845 Olieverf op doek J. A. Kruseman (1804-1862)

Koningin Juliana, 1974 Olieverf op doek Sierk Schröder (1903-2002)

Koning Willem III, 1851 Olieverf op doek N. Pieneman (1809-1860)

Koningin Beatrix, 1981 Olieverf op doek Sierk Schröder (1903-2002)

De galerij wordt afgesloten op de overloop van de tweede etage met het borstbeeld van de achttienjarige koningin Wilhelmina. Dit beeld is vervaardigd door Joh. Wortman. De gestaalstraalde ramen op de overloop van de eerste etage, aan weerszijden van het portret van HM. de Koningin, zijn het werk van Albert Troost. De ramen zijn in 1953 ontworpen en maken deel uit van een reeks opdrachten in relatie van kunst met architectuur. De balustrade, voorzien van een rijk geornamenteerd siersmeedwerk, is niet het 18de eeuwse origineel. De balustrade is vervaardigd door de Roermondse kunstsmid Jos Meijers-Rietjens. De opdracht werd verleend in december 1894 door de minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid. De leeuwen en gekroonde W’s zijn uit koper gedreven en de balustrade beslaat een lengte van 26 meter.

36

Binnenhof 2. Is Binnenhof 1A de "Hoofdingang" van het stadhouderlijke paleis, nummer 2 was de "dienstingang" en geeft via een eenvoudig trappenhuis toegang tot de Stadhouderskamer. Deze entree is gebruikt voor gasten van de Voorzitter die in de Stadhouderskamer werden ontvangen. In de hal en het trappenhuis hingen de portretten in olieverf van voormalige Voorzitters van de Tweede Kamer. Deze portretten bevinden zich nu in de Rooksalon en koffiekamer.

De Kortenhorstvleugel. In het begin van 1961 werd er op de hoek van Hofweg, aan de zijde van de Hofsingel, een nieuwe vleugel met kantoren en vergaderzalen gebouwd. Deze uitbreiding is gerealiseerd mede op initiatief van de toenmalige Voorzitter van de Tweede Kamer, de heer L.G. Kortenhorst. Een plaquette in de gang op de eerste etage herinnert aan deze periode.

In dezelfde gang begint de galerij van de getekende portretten van de Kamervoorzitters. Het eerste portret is van J.E. Baron van Lynden van Hoevelaken. Baron van Lynden was de eerste Kamervoorzitter (1815-1816) na het congres van Wenen. De portrettengalerij loopt vervolgens via de gang langs het kantoor van de Voorzitter naar de Franse gang.

37

De nieuwbouw q

De Statenpassage

q

De Schepelhal

q

Koloniën

q

Justitie

q

Het Hotel

q

De perstoren

q

De plenaire zaal

In de zeventiger jaren werd het gebrek aan werkruimte in het Kamergebouw steeds duidelijker voelbaar. Dit nijpende ruimtegebrek leidde in 1977 tot het uitschrijven van een ontwerpwedstrijd met als doel een uitbreiding van de Tweede Kamergebouwen. De reactie op deze ontwerpwedstrijd bestond uit 111 inzendingen. Een jury, samengesteld uit Kamerleden en bekende architecten, vond geen van deze plannen geschikt voor verdere uitwerking. In 1978 werd door de Kamer een commissie ingesteld onder leiding van PvdA- fractielid H. Rienks. Deze commissie bestond uit Kamerleden, leden van de pers en medewerkers van de politieke partijen. Met als resultaat de uitnodiging in 1979 aan Arie Hagoort, Groep 5 design en Pi de Bruijn voor het maken van een nieuw ontwerp. In samenspraak met deze Kamercommissie, de Rijksgebouwendienst en de gemeente Den Haag werd in 1982 aan Pi de Bruijn opdracht gegeven zijn ontwerp verder uit te werken. Het uiteindelijke resultaat is een gebouwencomplex geworden, waarbij de bestaande bebouwing is opgenomen in een moderne vormgeving. De werkzaamheden begonnen in 1985 en werden in april 1992 voltooid. De totale kosten van nieuwbouw, aankoop plus renovatie van bestaande gebouwen, bedroegen ƒ 204.000.000,00. Het voormalig ministerie van Koloniën, het voormalig ministerie van Justitie, de Perstoren en de gevel van de plenaire zaal zijn markante herkenningspunten van de Kamernieuwbouw in het centrum van Den Haag. Tussen beide ministeries stond het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden, het hoogste rechtscollege van het land. Dit door de architect van het ministerie van Koloniën (Willem Rose) in 1860 ontworpen gebouw had een monumentale trap, gesierd met beelden van grote Nederlandse rechtsgeleerden. Het gebouw van de Hoge Raad stond niet op de monumentenlijst en heeft in 1988 plaats moeten maken voor de hoofdingang van de Tweede Kamer. De Hoge Raad der Nederlanden heeft onderdak gevonden in een modern kantorencomplex in de Kazernestraat, met een monumentale voorgevel aan het Lange Voorhout. 38

De Statenpassage. De 100 meter lange en 24 meter hoge Statenpassage is het centrale gedeelte van het Tweede Kamercomplex. Door het gebruik van veel glas is een openheid gecreëerd die symbool staat voor de Nederlandse democratie. De glazen overkapping van de Statenpassage is zelfdragend. Het donkere natuursteen Golden Granit komt uit Brazilië, de lichtere Giallo Aurora uit Sardinië. Binnen en buiten is in totaal 18.000 m2 natuursteen verwerkt. Het patroon van de vloer geeft de eb- en vloedribbels langs de kustlijn weer. Tegenover het Hotel bevinden zich op drie niveaus de commissiezalen, waar de Kamer vergadert (openbaar en besloten), gasten ontvangt en gesprekken houdt.

Op de parterre zijn deze commissiezalen vernoemd naar vrouwelijke politici o.a: q

Alletta Jacobs, voorvechtster voor het algemeen en vrouwenkiesrecht

q

Suze Groeneweg, eerste vrouwelijke Kamerlid voor de SDAP (PvdA)

q

Marga Klompé, (KVP) eerste vrouwelijke minister (Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, 1956 Kabinet-Drees)

Op de eerste etage hebben de kamers de namen van bekende mannelijke politici gekregen o.a.: q

Marcus Bakker, oud-Kamerlid voor de CPN

q

Mr. P.J. Oud, oud-Kamerlid voor de VVD

q

Willem Drees, PVDA, o.a. oud- Kamerlid en oud- minister-president

De drie grootste vergaderzalen bevinden zich op de tweede verdieping en zijn vernoemd naar: q

Thorbecke, liberaal staatsman, speelde een grote rol bij de herziening van de grondwet in 1848

39

q

Groen van Prinsterer, Anti-revolutionair staatsman en grondlegger van de protestantschristelijke partijen.

q

Troelstra, socialistisch voorman en mede oprichter van de Sociaal- Democratische Arbeiders Partij, de huidige PvdA.

De zalen op de parterre en tweede etage zijn bij openbare vergaderingen toegankelijk voor het publiek. De commissiekamers op de eerste verdieping zijn bestemd voor besloten zittingen. De plafonds van deze commissiezalen worden gevormd door betonnen wolken waarachter de elektrische installatie is weggewerkt. De lamellen die bij besloten vergaderingen gesloten worden, stellen de Hollandse regen voor.

Het monument. Tussen de zalen op de parterre staat het monument. Gemaakt door kunstenaar Lex Wechelaar ter herinnering aan de aanwezigheid tot 1988 van de Hoge Raad der Nederlanden aan het Plein. Dit monument is geïnspireerd op de Keltische eik, de boom waaronder in de oudheid recht werd gesproken. Het totale kunstwerk is 7 meter hoog en heeft en diameter van 4 meter, de openingen zijn 2.10 meter hoog. Het monument bestaat uit vier marmeren panelen afkomstig uit de zittingszaal van de Hoge Raad. Op deze panelen staan vier wetgevers afgebeeld. q

Mozes- Joodse wetgeving

q

Solon – Grieks staatsman 6de eeuw voor Chr.

q

Justitianus- Byzantijns Keizer 6de eeuw na Chr.

q

Napoleon – het Burgerlijk Wetboek ingevoerd tijdens de Franse overheersing tussen 1800- 1813

Op de rand, die de panelen bij elkaar houdt, staat de tekst:

Waar het recht ophoudt begint de oorlog.

40

Tegenover het "Monument" langs de gevel van Justitie staat een beeldengalerij samengesteld door Henk van Os en Rudi Fuchs. Het zijn achttien witmarmeren bustes van beroemde schrijvers, dichters, ingenieurs, staatslieden, wetenschappers en industriëlen die rondom de verbeelding van de Illusie staan.. Het beeld van Icarus, die zich vleugels aanbindt, herinnert aan het tijdelijke en het vergankelijke. De roltrappen waren bij het ingebruik nemen van de nieuwbouw de langste vrijstaande roltrappen in Europa. Zij verbinden de parterre met de tweede verdieping en slaan de beveiligde eerste verdieping over. Boven de roltrappen hangt, hoog in de passage, het kunstwerk van Auke de Vries: Nederland aan de zee

Dit kunstwerk is 17 mei 1994 aangeboden door het Interprovinciaal Overleg (IPO). In de open ruimte is het moeilijk in te schatten, maar het object heeft een breedte van elf meter en een hoogte van veertien meter. Op de rode vaan staan twee teksten geschreven door koningin Beatrix. De eerste tekst is in drukvorm en bestaat uit de eerste regel van het zesde vers van het Wilhelmus: "Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God, mijn Heer" De tweede tekst in het handschrift van de koningin luidt: "In de gelijkwaardigheid van mensen ligt de grondslag voor een verdraagzame samenleving" De gedrukte tekst is van de koningin als staatshoofd en de handgeschreven tekst van de koningin als persoon. Op de tweede verdieping staat de tweede bijdrage van de koningin aan het kunstwerk van Auke de Vries in de vorm van een kistje met 12 (tinnen) appeltjes van Oranje. Deze appeltjes van Oranje, als symbool voor de twaalf provincies, zijn door de koningin in haar hoedanigheid als beeldhouwster vervaardigd.

41

Onder de roltrappen staat de PEN, gemaakt door Jacqueline van Meurs. De pen is gevuld met pennen en potloden van vrouwelijke politici. Deze pen is op 22 maart 1995 aangeboden ter gelegenheid van 75 jaar vrouwenkiesrecht (1994). Dit gebeurde naar aanleiding van het 100-jarig bestaan van de Nederlandse Vereniging van Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en Gelijk Staatsburgerschap

Aan de noordzijde van het Kamergebouw bevinden zich aan weerszijden van de hoofdingang het voormalig ministerie van Koloniën en het voormalig ministerie van Justitie.

De Schepelhal. De Schepelhal is mede ontstaan door de noodzaak om via de parterre de gebouwen aan het Binnenhof en de Hofweg te bereiken. De Hofpoort moest bewaard blijven als toegang tot het Binnenhof, wat tot gevolg had dat men een onderdoorgang moest creëren. Het uitgraven van een gedeelte van de slotgracht die tot de 17de eeuw rond het Binnenhof had gelopen, leverde de oplossing en zorgde voor de directe bereikbaarheid van de Oude Zaal via de parterre. De doorgang is vernoemd naar oud- griffier Schepel die zich in de jaren zestig en zeventig heeft ingezet voor de ontwikkeling van de groei van de Kamer. Zo gaat het verhaal dat hij persoonlijk de maat ging nemen als er gordijnen moesten komen. De fontein in de Schepelhal is een ontwerp van André Volten.

42

Het ministerie van Koloniën Architect Willem Nicolaas Rose (1801 1877) was van 1858 tot 1867 Rijksbouwmeester. Het ministerie van Koloniën, gebouwd in de periode 1859 – 1860, behoorde tot een van de eerste kantoorgebouwen in Nederland. In het eerste ontwerp van architect Rose had het ministerie drie bouwlagen en een statige bordestrap als entree naar de eerste etage. Dit ontwerp werd echter veel te duur bevonden. Na aanpassingen kreeg het definitieve ontwerp een vierde etage en werd de bordestrap weggelaten. De monumentale entree werd vervangen door een simpele “voordeur” op de parterre. Op de eerste verdieping staan vier dubbele gietijzeren zuilen. Deze waren in het oorspronkelijke ontwerp bedoeld als versiering van de royale entree van het gebouw. De zuilen hebben geen dragende functie, maar zijn puur decoratief. In het uiteindelijke ontwerp ging de entree echter naar de begane grond en verloren deze kolommen hun context. De zuilen zijn versierd met verschillende bladmotieven. Achter de zuilen bevond zich een vide die rond 1900 werd dichtgemaakt. In plaats daarvan werd er een extra vertrek boven de entree gemaakt. Op deze verdieping bevonden zich de hoofdvertrekken, zoals de ministerskamer met daarbij de ruimten voor de secretaris en andere hoge ambtenaren en een vergaderkamer.

De Regentenkamer. De Regentenkamer is ontworpen door architect Rose als ministerskamer. Het meubilair is geïnspireerd op de stijl van Lodewijk XVI. De wandbekleding is donkerrood velouté, opnieuw aangebracht tijdens de restauratie van 1979 - 1981. Rond 1860 was deze wandbekleding nog een primeur. Aan de wanden van deze kamer hangt een reeks portretten van landvoogden en gouverneurs-generaal die in Nederlands-Indië het bewind hebben gevoerd.

43

Op het plafond zijn de volgende wapens afgebeeld: Batavia: •

Een zwaard van staal, omkranst door twee lauriertakken, gekruist boven het gevest samengebonden met wapperende zilveren linten.

Soerabaja: •

Zwemmende zilveren haai (Soera) waaronder een omgedraaide krokodil (baja)

Makassar: •

Vruchtdragende groene kokospalm, de stam doorstoken met een zilveren degen.

Tegal: •

Gouden Oost-Indiëvaarder met twee Nederlandse vlaggen in top. In de achtergrond een gouden strand met groene palmboom.

Het gebouw bestond oorspronkelijk uit drie vleugels, gegroepeerd rond een rechthoekige binnenplaats. De achterzijde was open en keek uit op de gebouwen van het Binnenhof. De twee lange poten van de E zijn in 1883 verlengd, hierdoor werd de achterzijde aan de Binnenhofkant afgesloten.

Walter Nikkels. In de twee lichtkoven is in 1999 een kunstwerk van de kunstenaar Walter Nikkels aangebracht, getiteld Vaderland

Moederland Hij liet zich voor dit werk inspireren door woorden uit Multatuli's Max Havelaar. De gedachte achter deze woorden is dat mensen in Indië aan Nederland denken als het moederland en daarbij zich dat moederland voorstellen als een groen land met weilanden. De mensen in Nederland hebben het over hun vaderland en denken daarbij vooral aan water: blauw.

44

Gietijzer werd na 1850 als bouwmateriaal veelvuldig toegepast. De vele vensters, kenmerkend aan dit gebouw, waren van gietijzer evenals de orna menten aan de daklijst en de gevel. In 1873 is het ijzerwerk van de ramen vervangen door hout, de zware gietijzeren ramen waren te moeilijk in beweging te krijgen. Het sobere exterieur werd in de loop van de tijd verder uitgekleed, de verwijderde ornamenten aan de voorgevel zijn na de restauratie in 1979-1981 niet meer teruggebracht. Koloniën biedt onderdak aan diverse fracties en diensten van de Tweede Kamer. Willem Rose heeft meer gebouwd dan Koloniën alleen, zo is ook het verpleeg- en rusthuis voor oud- militairen Bronbeek bij Arnhem een ontwerp van deze architect.

Het ministerie van Justitie. Architect Cornelis Hendrik Peters (1847-1932) ontwierp dit gebouw in 1875 in neo-Hollandse Renaissancestijl. De architect was een leerling van Cuypers (o.a. architect van het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam). Het ministerie is gebouwd als hoofdministerie met naast de dienstvertrekken voor het departement zelf, ook de vergaderzalen voor de ministerraad en de Hoge Raad van Adel.

Het ministerie van Justitie is tussen 1876 en 1883 in twee fasen gebouwd. Het hoofdgedeelte werd tussen 1876 en 1879 gerealiseerd. Het bestaat uit vier vleugels die rond een rechthoekige binnenplaats liggen en drie bouwlagen hebben. In dit gedeelte bevonden zich de zalen voor de ministerraad en de Hoge Raad van Adel, de kamers voor de minister van Justitie en de secretaris- generaal en een bibliotheek. Tussen 1880 en 1883 voltooide men het gebouw door rond een tweede binnenplaats zijvleugels aan te bouwen (Lange Potenzijde) Oorspronkelijk had het ministerie in de hoofdingang een overdekte inrijpoort waarin de koetsier met zijn rijtuig kon binnenrijden. Later, toen de rijtuigen uit het straatbeeld verdwenen, is deze inrijpoort komen te vervallen. Op de binnenplaats staat nog steeds de lantaarn, waar de rijtuigen omheen konden draaien. De verbinding tussen de diverse etages worden gevormd door drie uit steen gehouwen trappen. De vestibuletrap heeft 90 treden en een lambrisering van roodbruin Juramarmer.

45

De Bibliotheektrap heeft 87 treden, met op de eerste overloop in een van de kapitelen de afbeelding van architect Peters aan zijn werktafel. De tweede overloop is gesierd met twee ingemetselde beelden: de Spaarzaamheid en de Waarheid. De zogenaamde ronde bordestrap begint in de kelder en wordt evenals de andere twee bovenaan afgesloten door een stergewelf. De traptreden zijn in de muur ingemetseld en omdat er geen spil is, rust de gehele trap op vier pilasters. Het interieur geeft de hiërarchische verhoudingen van de negentiende eeuw weer. Dit komt tot uitdrukking in de kwaliteit van de materialen. Op de parterre werkten de lagere rangen, het interieur is hier eenvoudiger dan op de hogere etages, waar ook parket en lambrisering te vinden zijn. Een teken dat in dit gedeelte van het gebouw de hogere ambtenaren hun bezigheden hadden.

De Handelingenkamer. De Bibliotheek, tegenwoordig genoemd de Handelingenkamer, dateert uit de laatste fase van de bouw in 1883. Kenmerk van dit vertrek is het deels gietijzeren, deels smeedijzeren interieur. Architect Peters was geïnspireerd door Chinese motieven, deze zijn terug te vinden in de drakenkopjes, de rugschilden van de draak in de koepel en de kleurstelling van rood-groen-goud. De 3 gaanderijen en de wenteltrap met 87 treden zijn in Engeland vervaardigd en als “bouwpakket” hier naar toe verscheept. De zaal heeft een lengte van 13,5 meter en is 6 meter breed en 9 meter hoog. Er is ruimte voor ± 30.000 boeken, maar zoals de naam al aangeeft worden er nu de Handelingen opgeslagen. De Handelingen zijn de geredigeerde woordelijke verslagen van vergaderingen van de Tweede en Eerste Kamer. De vroegste hier bewaarde verslagen dateren uit 1815 en de laatste uit 2001. De Handelingen van recente data bevinden zich bij de Dienst Informatie Voorziening. Vanaf de ingebruikneming tot 1938 was, in verband met brandgevaar, verlichting in de vorm olie- en gaslampen of kaarsen taboe. De enige lichtbron was de glazen koepel, wat inhield dat in de donkere wintermaanden de werkdagen korter waren dan in de zomermaanden. De renovatiewerkzaamheden begonnen eind 1989 en oktober 1991 betrok de Tweede Kamer het voormalige ministerie. Justitie biedt thans onderdak aan fracties en diverse diensten van de Tweede Kamer.

46

Het Hotel. Het Hotel neemt in de rij van Kamergebouwen een geheel eigen plaats in. Het eerste Hotel Centraal dat in 1878 naar een ontwerp van architect W. van Doorn op deze plek gebouwd is, heeft tot 1980, onder de naam hotel Centraal, dienst gedaan als hotel. In 1913 is een gedeelte vervangen door nieuwbouw, waarbij voor het eerst in Nederland gebruik werd gemaakt van een gegoten betonconstructie. 26 februari 1986 ging de renovatie van start en 11 december 1987 nam de Tweede Kamer het Hotel in gebruik. Op de parterre is perscentrum Nieuwspoort gehuisvest. Een gedenkteken aan de gevel van Nieuwspoort herinnert aan de strijd tegen de onderdrukking van de persvrijheid tussen 1940 - 1945 en aan hen die in die strijd gevallen zijn. Ieder jaar op 4 mei worden bij dit monument bloemen gelegd. Het Hotel biedt onderdak aan diverse fracties en diensten van de Tweede Kamer. Naast de toegangsdeur op de tweede etage hangt de algemene Verklaring tegen Rassendiscriminatie.

De Perstoren. Om plaats te maken voor de Perstoren en de plenaire zaal is naast het Hotel een stukje oud Den Haag gesloopt. De Perstoren is, zoals de naam al aangeeft, de plek waar de landelijke pers, samen met radio en televisie, een onderkomen heeft gevonden.

47

De Plenaire Zaal. Op 28 april 1992 nam de Tweede Kamer de nieuwbouw in gebruik. Na 178 jaar werd de voormalige balzaal van het stadhouderlijke paleis verruild voor een moderne nieuwe vergaderzaal, van alle (communicatie)gemakken voorzien. De architect (Pi de Bruyn) is bij het ontwerp van de zaal uitgegaan van het klassieke Romeins-Griekse amfitheater. De grondgedachte hierbij is het theatrale van het politieke gebeuren.

De basisvorm is de cirkel als symbool van gelijkheid. Iedereen in de vergadering aanwezig, gaat op voet van gelijkheid met elkaar om. De architect heeft door het materiaalgebruik eerder een vertrouwelijke dan een monumentale sfeer gecreëerd. Om in de plenaire zaal tot een afgewogen politieke besluitvorming te komen is het, naar de mening van de architect, noodzakelijk om een zo neutraal mogelijke vergaderomgeving na te streven. Dit doel wordt mede bereikt door de aanwezige leden geen direct contact met de "buitenwereld" te bieden. De fracties zitten met de rug naar de, om de zaal gesitueerde, wandelgang. Deze wandelgang is bedoeld als een contact, van buiten naar binnen, tussen kiezer en gekozene. Daglicht komt de zaal binnen via een strook glas in het plafond boven het Voorzitters- en het kabinetsvak. De indeling van de zaal laat ook duidelijk het individualisme binnen de Kamer zien. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de 150 stoelen van de Kamerleden, verdeeld over zes "taartpunten". Ook de plaatsing van de ministers en staatssecretarissen in de zaal geeft de scheiding van de verantwoordelijkheden van parlement en kabinet aan. De achterwand is een verhaal op zich. Het uit panelen bestaande kunstwerk dat deel uitmaakt van de achterwand is vervaardigd door Rudi van de Wint. Per paneel heeft Van de Wint met de hand zeventien tot twintig lagen olieverf aangebracht. Door deze werkwijze is er een korrelachtige structuur ontstaan, een structuur vergelijkbaar met de Giallo Aurora uit Sardinië waarmee de muur bekleed is.

48

De kunstenaar wilde niet beïnvloed worden door het kleurenschema van de nieuwe zaal. Daarom heeft hij de zes maanden die nodig waren voor de realisatie van het kunstwerk, gewerkt in een bunker in de buurt van Den Helder. Het naamloze werk heeft behalve een optische functie ook een ondersteunende taak in de bouwconstructie. Lopend over de publieke tribune, met de blik op de achterwand gericht, kan men een golvende beweging ervaren. Samen met het zandkleurige Giallo Aurora geeft het kunstwerk de Nederlandse kust weer. Is de wand symbolisch voor de kust, zo is ook het interieur een afspiegeling van het Nederlandse landschap. Het grijze plafond als symbool voor de "Hollandse" lucht, het groene tapijt voor het gras in de polder en de honderdvijftig stoelen van de Kamerleden voor de tulp, de Nederlandse bloem bij uitstek. In het kader van de neutraliteit van het interieur is in plaats van de tulpenkleur rood, voor het wat rustiger pauwblauw gekozen. De lessenaars, voorzien van leeslampjes, zijn gemaakt van Zwitsers perenhout. Vanaf de publieke tribune gezien is de lay-out van de plenaire zaal als volgt: Links voor de achterwand ziet u het vak van de Voorzitter met de stoelen van de griffier, de ambtenaren van de griffie en de Kamerbewaarder. De stoel met het Kamerlogo op de rugzitting is de stoel van de Voorzitter. Het Kamerlogo geeft aan dat de Voorzitter Kamerlid is en ook Kamerlid blijft. De voorzittershamer is ontworpen door Bruno Ninaber van Eijben. De Voorzitter wordt na iedere Tweede-Kamer verkiezingen gekozen of herkozen. Tijdens de eerste vergadering van de nieuw beëdigde Kamer vindt de kandidaatstelling plaats. Tijdens een door de Kamer te bepalen vergadering houden de kandidaten een "sollicitatie" speech. Na deze speeches wordt in een schriftelijke stemming de Voorzitter gekozen. Deze procedure wordt begeleid door een uit Kame rleden bestaande kiescommissie. Aan de linkerhand van de Voorzitter staat het spreekgestoelte van de Kamerleden. De spreektijd wordt bepaald door meerdere factoren, namelijk het soort vergadering, het onderwerp en de grootte van de fractie. Deze spreektijd kan variëren van twee minuten tot twee uur, maar kan ook naar rato of voor iedere partij gelijk zijn.

De Voorzitter ziet erop toe dat de spreektijd niet overschreden wordt en grijpt zo nodig in. Op het werkblad van de Voorzitter staat een klokje waarop de spreektijd wordt aangegeven. Op het spreekgestoelte bevinden zich drie lampjes met de kleuren groen, wit en rood, als indicatie voor de spreker. q

Groen geeft aan dat de spreektijd loopt

q

Wit geeft aan dat de spreektijd stil staat (dit gebeurt wanneer de spreker geïnterrumpeerd wordt)

q

Rood laat zien dat de spreektijd bijna voorbij is en de spreker moet afronden

49

Naast het spreekgestoelte zitten de ministers en staatssecretarissen in het kabinetsvak. Dit vak wordt in Kamertaal vak "K" genoemd. In de eerste alinea is al vermeld dat de zaal is voorzien van diverse communicatiemiddelen. De vier vaste tv-camera's van het NOB leggen de verbinding met de buitenwereld. In vak "K" is een verbinding tussen de aanwezige bewindspersoon en zijn of haar ondersteune nde ambtenaar. Dit contact wordt onderhouden door middel van beeldscherm en toetsenbord. De ambtenarenloge is de eerste loge achterin de zaal ter rechterzijde van de Voorzitter. Tegenover het spreekgestoelte staan de interruptiemicrofoons. Als een Kamerlid tijdens het debat een vraag wil stellen aan degene die aan het woord is, loopt hij of zij naar de interruptiemicrofoon. Na toestemming van de Voorzitter kan de vraag gesteld of een opmerking gemaakt worden. De Voorzitter zet op dat moment de spreektijd stil en geeft de microfoon vrij. Wanneer het antwoord gegeven is, gaat het aftellen van de spreektijd verder.

Dienst Verslag en Redactie. Tussen het spreekgestoelte en de interruptiemicrofoons vindt u een vierkant tafeltje. Aan dit tafeltje doen de medewerkers Verslag en Redactie hun werk. Zij maken van vergaderingen geredigeerde woordelijke verslagen. . Er wordt in ploegen van 13 medewerkers gewerkt. De eerste medewerker neemt vijf minuten op. Na deze vijf minuten neemt de tweede het over en daarna de derde enz. Het verslag wordt uitgewerkt met behulp van een geluidsopname. Het moet klaar zijn voordat hij of zij weer aan de beurt is. Om het verslag in correct Nederlands te krijgen, is er altijd wel wat aan te schaven. Het werk bestaat dan ook voor een groot deel uit redigeren. Een nalezer controleert en voegt de afzonderlijke verslagen samen tot een geheel. Binnen anderhalf uur nadat een spreker aan het woord is geweest, ligt er een concept van zijn of haar betoog klaar. . De desbetreffende spreker (Kamerlid of bewindspersoon) heeft het recht om te corrigeren, maar mag niet de strekking van het betoog aantasten. Een andere medewerker, ook wel draadmaker genoemd, houdt de loop van de vergadering, de onderwerpen, de stemmingen, de regeling van de werkzaamheden en alle andere genomen besluiten bij. Dit wordt de “draad” genoemd. Het is het procedurele segment van het officiële verslag van de vergadering, dat elke dag na goedkeuring wordt ondertekend door de Voorzitter en de Griffier. Elke vergaderdag komt er een exemplaar uit van de Handelingen. De Handelingen zijn ook digitaal toegankelijk via de website van de Kamer (Parlando). Te zijner tijd vinden de Handelingen een plek in de Handelingenkamer. (zie het ministerie van Justitie) De Dienst Verslag en Redactie, de rechtsopvolger van de Stenografische Dienst, maakt ook de verslagen van de algemene overleggen. Dit zijn overleggen tussen vaste commissies en het kabinet. Ook van deze overleggen maakt de DVR geredigeerde woordelijke verslagen. Deze manier va n verslaggeving is niet altijd van toepassing geweest. Vanaf 1815 werden korte verslagen gemaakt van de vergaderingen van de Tweede Kamer. Deze verslagen werden gemaakt door een redacteur van de Staatscourant. De minister van Binnenlandse Zaken moest als verantwoordelijk bewindspersoon voor de Staatscourant het verslag goedkeuren voordat dit gepubliceerd mocht worden. Behalve dat deze procedure de snelheid van publiceren niet ten goede kwam, kon de regering ook bepalen wat wel en niet in de openbaarheid mocht komen.

50

De verslaggeving van de werkzaamheden van de Kamer was veelal onvolledig. Naarmate de algemene wens naar openbaarheid groeide ontstond de behoefte bij het parlement om de vergaderingen van zowel de Eerste als de Tweede Kamer woordelijk vast te leggen. In 1849 werd daartoe in de Staatsbegroting ruimte gemaakt voor het oprichten van een Stenografische Inrichting. Is de dienst nu van alle technische gemakken voorzien, zoals PC en diverse mogelijkheden om het geluid op te nemen, in de begintijd werd er nog ambachtelijk gewerkt met kroontjespen en stenografie. De Stenografische Inrichting heeft als stenograaf onder andere Willem Drees, de latere minister-president, in haar gelederen gehad. De Stenografische Inrichting werd in 1961 omgedoopt tot Steno grafische Dienst. In 2004 volgde een derde naamswijziging in Dienst Verslag en Redactie en werd de dienst onderdeel van de Tweede Kamer met een dienstverleningsovereenkomst met de Eerste Kamer.

De Kamerbewaarder en bode. De Kamerbewaarder is na de Griffier de oudste functie in de Staten-Generaal. In 1584 werd er al van een Kamerbewaarder melding gemaakt. Willem de Witt oefende als eerste deze functie uit in de Tweede Kamer van 1815. De Kamerbewaarder en de boden dragen in de zaal een rokkostuum. Als onderscheidingsteken draagt de bode een zogenaamde bodebus en de Kamerbewaarder een sjerp (cordon) De Kamerbewaarder geeft leiding aan een groep boden. De bodebus werd en wordt gedragen door boden in dienst van bestuurslichamen, zoals de Staten-Generaal, de Provinciale Staten, stads- en dorpsbesturen, hoogheemraadschappen, waterschappen, polders en de middeleeuwse ambachtsgilden. De boden die in vroegere eeuwen berichten moesten overbrengen, droegen deze stukken in een bus aan de riem. In de vijftiende eeuw werd de bodebus voorzien van een schildje met het wapen van de organisatie welke de bode vertegenwoordigde.

Deze tekenen waren in het verleden de vrijwaring voor het betalen van tol. Een bode, als koerier bijvoorbeeld van het parlement, met een boodschap op weg kon zonder tol betalen zijn weg vervolgen. Maakte hij gebruik van trekschuit, veerpont of diligence, dan kon dat ook zonder te betalen. De bodebus is in de loop der eeuwen uitgegroeid tot een waar kunstwerk. Naarmate de belangrijkheid van een bestuurslichaam toenam, werd er aan beroemde goud- en zilversmeden opdracht gegeven tot het maken van pronkstukken.

51

De eerste "Bodebusse" voor de Kamer zijn in 1816 gemaakt door de Haagse Zilversmid F.M. Simons voor de prijs van ƒ 58,00 per stuk. In 1988 zijn vier bodebussen voor heren en een voor dames vervaardigd door goudsmid Van der Putte uit Hoogmade. Voor de prijs van ƒ 6.873,00, inclusief het medaillon aan de cordon van de Kamerbewaarder. De nieuwe bodebussen zijn op 20 september 1988 door Kamervoorzitter de heer D.Dolman overhandigd aan de Bodedienst. De Kamerbewaarder begeleidt, vóór de vergadering begint, de Voorzitter van kantoor naar vergaderzaal. Gedurende de vergadering zorgen de Kamerbewaarder en boden voor orde en rust in de vergaderzaal. Zij letten er onder andere op dat de persfotografen zich aan de regels houden. De Kamerbewaarder en boden houden de presentielijst bij. Verder zorgt hij of zij voor de communicatie tussen de Voorzitter, het kabinet en de leden. Dit gebeurt door het ophale n en afleveren van briefjes. Het serveren van koffie, thee of glaasje fris aan de Voorzitter en de aanwezige bewindspersonen behoort ook tot de taken van de Kamerbewaarder of bode.

De fracties. De 150 Kamerleden behoren tot verschillende politieke partijen. In de plenaire zaal worden de fracties verdeeld over zes "taartpunten" van elk 25 stoelen. Vanuit de Voorzitter gezien begint het eerste vak links met de fracties van partijen ter linkerzijde van het politieke spectrum. Om vervolgens via de liberalen en confessionelen te eindigen ter rechterzijde. Deze verdeling naar politieke stroming is geen wet van Meden en Perzen, maar werkt voor de Voorzitter overzichtelijker tijdens het stemmen per fractie. Voor een actueel overzicht van de zetelverdeling en informatie over de vergaderingen verwijzen wij u naar de website van de Kamer www.tweedekamer.nl. Achter de Kamerleden, direct onder de publieke tribune, zitten in aparte loges de gasten van de Voorzitter, de fractiemedewerkers en de ondersteunende ambtenaren. De gasten nemen plaats in de eerste loge links van de Voorzitter, de ambtenaren in de loge rechts. De publieke tribune op de tweede etage biedt plaats aan 240 toeschouwers. Voor het bijwonen van de plenaire vergadering bent u van harte welkom in de Tweede Kamer op de vergaderdagen: Dinsdag vanaf: Woensdag vanaf: Donderdagvanaf:

14:00 uur 10:15 uur 10:15 uur

U meldt zich aan de beveiligingsbalie ingang Lange Poten 4.

52

Plein 23

In de achttiende eeuw bouwde de stad Amsterdam voor zijn afgevaardigden een logement aan het Plein. Het monumentale pand was behalve voor logies, ook als representatieve ontvangstruimte ontworpen. Het logement bestond uit twee huizen, links voor de afgevaardigde bij de Staten van Holland (de Gecommitteerde) en rechts (een iets groter huis) voor de afgevaardigden van Amsterdam bij de StatenGeneraal. De scheiding tussen het gewestelijk en landsbestuur werd strikt doorgevoerd. Behalve twee aparte ingangen aan het Plein bevonden zich achter het hoofdgebouw ook twee gescheiden tuinen met, aan het Bleijenburg, een in twee delen gesplitst koetshuis. De eerste-steenlegging vond plaats op 1 april 1737. Deze handeling werd verricht door de zesjarige Jan Six, zoon van de oud-burgemeester van Amsterdam. De bouw duurde tot 1741. Het logement is ontworpen door architect Isaac de Moucheron in de stijl van een 18de eeuws stadshuis. In het onderhuis (souterrain) waren de werkvertrekken voor het personeel, keukens, wasruimten en opslag. De hoofdverdieping (Beletage ) werd gebruikt voor representatie, ontvangsten en diners. De eerste verdieping was bestemd voor wonen en slapen en de verdiepingen daarboven voor huisvesting van het personeel en de linnenkamers. De twee trappenhuizen, het gevolg van het gescheiden gebruik, dateren uit de eerste bouwperiode. Het rijke stucwerk in de lichtkoepels en op de belangrijkste verdiepingen is van de Italiaan Carlo Laghi. Met het uitroepen van de Bataafse Republiek in 1795 kwam een einde aan de bestemming van het logement. De stad Amsterdam bleef echter nog tot 1819 eigenaar van het gebouw. Op 22 januari 1798 pleegden de radicalen in de Nationale Vergadering onder aanvoering van Herman Willem Daendels een staatsgreep. Er werd een uit 5 personen bestaand voorlopig “Uitvoerend Bewind” gevormd onder leiding van Pieter de Vreede.

53

Dit college vestigde zich in het leegstaande Logement van de stad Amsterdam aan het Plein 23, waarmee deze locatie de regeringszetel van de Bataafse Republiek werd. Op 5 juni 1806 werd de broer van Napoleon Bonaparte als koning Lodewijk Napoleon tot het nieuwe staatshoofd van het Koninkrijk Holland (1806 – 1810) geproclameerd. Het Logement kreeg de Raad van Oorlog als nieuwe bewoner. Toen in 1810 het Koninkrijk Holland werd ingelijfd door het Keizerrijk Frankrijk, compleet met Franse ambtenaren en het Franse rechtssysteem, zetelde tussen 1811 en 1813 het Tribunaal van de Eerste Instantie van het Arrondissement Den Haag aan het Plein 23. In het begin van de 19de eeuw, de opdracht is verstrekt op 26 juli 1814, zijn beide panden samengevoegd en verdween de ingang van het smalle huis. De entree van het brede huis werd verplaatst en de verdeling van de ramen werd aangepast. Het gebouw dat door deze wijzigingen ontstond, kreeg een groter aantal rijk uitgevoerde vertrekken dan gebruikelijk was in deze periode. De verbouwing had tot doel woonruimte te creëren voor leden van het Koninklijk Huis. Prinses Wilhelmina van Pruisen was de eerste Oranje die het nieuwe paleisje als winterpaleis bewoonde. De prinses was de weduwe van de laatste stadhouder Willem V en de moeder van de eerste koning van het Koninkrijk der Nederlanden Willem I. Zij overleed 9 juni 1820. De balzaal is in dezelfde periode gebouwd. Het plafond in de originele situatie was te laag en om de zaal hoger te maken heeft men de vloer van de kamer op de eerste etage omhoog gebracht. Deze verbouwing heeft tot gevolg gehad dat de ramen in deze kamer op vloerniveau beginnen en dat er in de corridor een verhoging van enkele treden is ontstaan. Het behang in de balzaal is niet origineel, maar wel passend bij de sfeer van het vertrek. De schoorsteenmantel is een goed voorbeeld van de Empirestijl, een stijl die ook op andere plekken in het huis is terug te vinden. De kamer links van de balzaal heeft gemarmerde muren. Deze zijn bij de laatste verbouwing in oude luister hersteld. Een soortgelijke wandbekleding is toegepast in paleis Noordeinde. De zaal, gelegen tussen de gemarmerde kamer en de glazen entree van het nieuwe Kamercomplex, was de oorspronkelijke dinerzaal. De zaal is nu in drieën gedeeld. De fries (Empire) met de mythologische figuren is gerestaureerd, evenals een klein gedeelte van de gemarmerde wand. Het gerucht gaat dat in de periode 1820 – 1838 prinses Marianne het paleis heeft bewoond, maar dat is niet aantoonbaar met documenten. Koning Willem III heeft als kroonprins, samen met zijn vrouw prinses Sophie van Württemberg, een belangrijke bijdrage geleverd aan de inrichting van dit paleisje. Zij bewoonden Plein 23 vanaf het begin van hun huwelijk (1839) tot aan de troonsbestijging in 1849. Vanaf 1854 tot 1913 was dit gebouw in gebruik als Rijksarchief.

54

In 1910 is de entree gereconstrueerd door Rijksbouwmeester Knuttel. Bij de toenmalig uitgevoerde reconstructie is men teruggegaan naar de 18de eeuwse situatie. Vanaf 1913 tot 1984 heeft Plein 23 dienst gedaan als onderkomen voor het ministerie van Buitenlandse Zaken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is een ingang gemaakt in de voorgevel naar het souterrain. De toegang leidde naar een bunker op het binnenterrein. Deze bunker was gebouwd als schuilplaats voor Rijkscommissaris Seyss Inquart. De kantoren ingericht onder de kap, achter een nieuwe doorgaande rij dakkapellen, dateren ook uit deze oorlogstijd. Op de plek van de ingang van het nieuwe Kamercomplex, Lange Houtstraat 1, stond een 19de eeuws woon-/winkelhuis zonder monumentenstatus.

De Enquêtezaal. Voorheen werden Parlementaire enquêtes gehouden in de Oude Zaal van de Tweede Kamer of in de vergaderzaal van de Eerste Kamer. Door het toenemende aantal enquêtes groeide de behoefte aan een speciaal voor dit doel ontworpen zaal. Op het binnenterrein tussen het Logement en het Depotgebouw ligt de nieuwe enquêtezaal. De zaal is ontworpen door Erik Knippers. Het ontwerp staat symbool voor de openbaarheid van bestuur. De zaal heeft glazen gevels en een gevelbekleding van leisteen. Dit als ‘link’ met de schappen van leisteen in het depotgebouw. Wanneer er enquêtes gehouden worden, zitten de commissieleden met het gezicht en de getuigen met de rug naar de publieke tribune. Deze tribune biedt plaats aan 86 personen, inclusief 30 plaatsen voor de pers. De ingebouwde camera’s zorgen voor de beelden uit de zaal. Er zijn twee perskamers en voor televisie-uitzendingen is er ruimte voor een mobiele regieset. Voor de (vertrouwelijke) stukken is er een speciale archiefkluis beschikbaar. Het eerste onderwerp dat in de nieuwe zaal werd behandeld betreft de commissie Grote Infrastructurele Projecten van de overheid.

Het Algemeen Rijksarchief. Het Algemeen Rijksarchief had vanaf 1854 Plein 23 in gebruik. Door een toenemende behoefte aan ruimte werd het koetshuis omgebouwd tot depot. De wijziging aan het eind van 19de eeuw van de termijn waarbinnen de departementen de archieven moesten overbrengen naar het Rijksarchief maakte de bouw van een nieuw depotgebouw noodzakelijk.

55

Tussen 1895 en 1900 verrees op het achtererf van Plein 23, tussen het koetshuis en het huis, als eerste onderdeel het “Depot”. Het nieuwe archiefcomplex werd ontworpen door Jacobus van Lokhorst, rijksbouwkundige van Binnenlandse Zaken. Het gebouw was het neusje van de zalm op het gebied van archiefbouw. De aanlegvorm was volgens het Münster systeem (het zogenaamde kop- hals-romptype) Voor het ontwerp en de bouw zijn kosten nog moeite gespaard en werden de nieuwste technische ontwikkelingen toegepast.

Het Depotgebouw. Het depot bestaat uit een zelfdragende constructie. Het bakstenen omhulsel van het Depot is “verend” verankerd aan de smeedijzeren draagconstructie. Deze methode is toegepast om de verschillen in thermische uitzetting op te vangen. Het depotgebouw is ontworpen op dagverlichting. De ijzeren archiefstellingen met schappen van leisteen hebben een gezamenlijke lengte van 25 kilometer. De zes magazijnverdiepingen bestaan uit een draagconstructie van gewalst profielijzer. Per verdieping zijn er 160 geklonken vakwerkstijlen, met bouten verbonden aan de vloerliggers. Voor brand- en (in)braakveiligheid is er een systeem ontworpen van hydraulisch bedienbare ijzeren luiken voor de 200 gevelramen en de lichtstraten op het dak. Het geheel wordt gedragen door een funderingsvlot van massief dennenhout, met daarboven een overwelfde onderverdieping. Deze onderverdieping dient als vochtbuffer en drukverdeler voor de 160 lastpunten van de archiefstellingen (vakwerkstijlen) De verbindingsgangen tussen het depotgebouw en het dienstgebouw vormen over vier verdiepingen de “hals”. Aan de noordzijde bevond zich het technisch hart van het archiefcomplex met onder andere een hydraulische machine voor de bediening van de brandluiken en de personenlift in het dienstgebouw. Het machinepark omvatte een van de eerste electromotoren (in Den Haag) en een “stand by” gasmotor. Vanuit deze machinekamer werden ook 42 “watermotoren” in het depotgebouw aangedreven. Watermotoren bedienden, via stalen kabels, de stalen luiken van de gevel en dakvensters. Dit systeem heeft dienst gedaan tot 1978, maar door verregaande corrosie is het niet meer operationeel.

56

Bij de restauratie zijn de luiken verwijderd. Aan de zuidzijde van de “hals” stonden de “calorifères” van de centrale stoomverwarming van het archiefcomplex. Kort na de oplevering van het gebouw werd boven de ketelruimte een ontsmettingslokaal toegevoegd In dit lokaal werden archiefstukken in quarantaine gehouden en eventueel ontdaan van aantastende schimmels.. In de nieuwe situatie is het hart van het Depotgebouw als monument bewaard gebleven en liggen de werkruimten eromheen.

Het Dienstgebouw. In het dienstgebouw bevonden zich de werk- en studeerkamers van de algemene rijksarchivaris en zijn staf. Behalve deze vertrekken waren er ook collegeruimten, een fotoatelier, een boekbinderij, restauratieruimte en een bibliotheek. Het publiek kon terecht in een monumentale leeszaal. De uitvoering van het gebouw is in hoge mate brandwerend. Het centraal gelegen gotische trappenhuis ontsluit niet alleen het dienstgebouw, maar ook het depotgebouw. De gevel aan het Bleijenburg geeft de drieledigheid van de bestemming aan (voor de staf, het publiek en algemeen gebruik) Het Algemeen Rijksarchief is als totaliteit een voorbeeld van 19de eeuwse ingenieursen decorateurkunst.

57

View more...

Comments

Copyright © 2020 DOCSPIKE Inc.